Nummer 24/39733/GA
Betreft klager
Datum 21 oktober 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen:
a. de maatregelen die hem op 15 december 2023 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen)
(IJ-2023-1540);
b. de GVM-maatregelen die hem op 11 januari 2024 zijn opgelegd (IJ-2024-52);
c. een voorwaardelijke disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie en met een proeftijd van drie maanden, vanwege het meerdere keren bellen met een niet-gescreend telefoonnummer, ingaande op 29 januari 2024 (IJ-2024-139).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft het beklag op 15 maart 2024 ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S. Schilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De noodzaak voor het opleggen van toezichtsmaatregelen is niet gebleken, omdat de beslissingen niet zijn gebaseerd op actuele en concrete informatie. Van 19 mei 2023 tot 11 december 2023 werd klagers voorlopige hechtenis geschorst. Daarna heeft hij zich gemeld bij de PI Nieuwegein, waar hij verbleef in een regulier gevangenis¬regime. Dit gebeurde op basis van een beslissing van de selectiefunctionaris en op advies van het Openbaar Ministerie (OM). Toen was er dus geen sprake van liquidatiegevaar. Het OM, het Gedetineerden Recherche en Informatiepunt (GRIP) en de selectiefunctionaris zijn kennelijk binnen enkele dagen van mening veranderd. Op 13 december 2023 is klager besproken in het Operationeel Overleg (OO). Dit leidde tot de bestreden beslissingen (naast de beslissing om klager op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) van de PI Krimpen aan den IJssel te plaatsen).
De beslissing van 15 december 2023 is gebaseerd op niet actuele GRIP-rapporten uit december 2022 en uit januari 2023. In het laatstgenoemde rapport wordt verwezen naar oncontroleerbare en onbetrouwbare TCI-informatie uit juni 2022. Bovendien is geen sprake van liquidatiegevaar. De TCI (Team Criminele Inlichtingen)-melding is niet concreet en onbegrijpelijk, nu tijdens de schorsing van klagers voorlopige hechtenis niets is gebeurd. In de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de algehele veiligheid van klagers gezin, wordt geconcludeerd dat er onvoldoende feitelijke aanknopings¬punten zijn voor de veronderstelde dreiging. Als de dreiging wel reëel zou zijn geweest, dan zou meteen zijn gehandeld in het belang van klagers kinderen. De aanslag houdt alleen verband met klagers netwerk en niet met klager zelf.
Daarnaast geldt ook dat de directeur toezichtsmaatregelen heeft opgelegd zonder GVM-status. Het GRIP-rapport van 20 december 2023, waarin de dreiging schriftelijk wordt bevestigd, kan de eerder op 15 december 2023 genomen bestreden beslissing niet rechtvaardigen. Mede gelet op het beginsel van minimale beperkingen had de directeur moeten onderzoeken en motiveren of niet met minder belastende alternatieve toezichtsmaatregelen kon worden volstaan, in plaats van (continuering van) de maatregelen en plaatsing op de AIT (vergelijk RSJ 31 december 2021, 21/22430/GB). Ook zijn de verschillende positieve urinecontroles, een rapport in verband met het invoeren van contrabande en het bellen met de belkaart van iemand anders onvoldoende zwaarwegend om toezichtsmaatregelen op te leggen vanwege ‘ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting’. Voorafgaand aan zijn invrijheidstelling verbleef klager juist in het plusprogramma.
De directeur heeft voorts geen eigen belangenafweging gemaakt, onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en voorzien van een toets met kenbare en inzichtelijke criteria. De bestreden beslissingen zijn daardoor onvoldoende gemotiveerd. Niet is gebleken hoe de toezichtsmaatregelen – zeker de belmaatregel – het veronderstelde liquidatiegevaar zouden kunnen beteugelen, zekere nu tijdens de langdurige schorsing van klagers voorlopige hechtenis niets is gebeurd. Alle in de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico genoemde maatregelen zijn opgelegd, zonder dat hieraan een belangenafweging ten grondslag ligt. Altrecht, de instelling waar de partner van klager wordt behandeld, acht het noodzakelijk voor de behandeling van de gezinssituatie om met klager goed in contact te blijven. De belmaatregel, die disproportioneel en niet noodzakelijk is, valt klager daarom extra zwaar. De beklagcommissie erkent dat sprake is van een summiere belangenafweging. Dit had moeten leiden tot gegrondverklaring van het beklag. Ook de ten overvloede-overweging laat zien dat het beklag grond had moeten worden verklaard.
Tot slot is de opgelegde disciplinaire straf onredelijk en onbillijk. Klager zou hebben gebeld met een nummer dat niet gescreend was, maar de door klager gebelde persoon heeft per ongeluk een verkeerd nummer op het screeningsformulier genoteerd. Dit nummer stond vervolgens op klagers bellijst. De persoon met wie hij heeft gebeld is wel gescreend. Inmiddels is een nieuw screeningsformulier met het juiste nummer ingediend. Nu bij klager geen sprake is geweest van opzet, had de directeur moeten volstaan met een waarschuwing en had de beklagcommissie het beklag gegrond moeten verklaren. Daarnaast is het zo dat de disciplinaire straf onevenredige gevolgen heeft gehad voor klagers re-integratiemogelijkheden.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn standpunt in beklag en sluit voor het overige aan bij de uitspraak van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Beklag a.
Toetsingskader
De directeur heeft een discretionaire bevoegdheid bij het opleggen van toezichtsmaatregelen aan gedetineerden die op de GVM-lijst zijn geplaatst. De directeur kan deze maatregelen opleggen als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Bij het opleggen van toezichtsmaatregelen geldt – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – het volgende:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van de gedetineerde op de GVM-lijst.
De belangenafweging, die in het kader van de discretionaire bevoegdheid van de directeur plaatsvindt, moet toetsbaar en dus kenbaar zijn. Dat betekent dat de gemaakte belangenafweging op enigerlei wijze schriftelijk moet worden vastgelegd.
De beslissing moet worden genomen op basis van de binnengekomen informatie van het GRIP, de visie van de directeur en informatie die de gedetineerde zelf verstrekt (tijdens het horen door de directeur). Het verdient de voorkeur dat bovenstaande informatie en vooral de belangenafweging van de directeur zo duidelijk en volledig mogelijk in de beslissing naar voren komen. Dat maakt de beslissing begrijpelijk en op die manier kunnen de beklag- en de beroepscommissie de beslissing toetsen. Nadere informatie of afwegingen kunnen evenwel ook nog naar voren worden gebracht in de beklag- en beroepsprocedure.
Achtergrond en aanleiding van de beslissing
Klagers voorlopige hechtenis werd van 19 mei 2023 tot 11 december 2023 geschorst. Op de laatstgenoemde dag heeft hij zich als zelfmelder in de PI Nieuwegein gemeld en werd hij in een regulier gevangenisregime geplaatst. Een dag later werd hij overgeplaatst naar de AIT van de PI Krimpen aan den IJssel, omdat toen – kennelijk – bleek dat klager voorafgaand aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis de GVM-status ‘hoog’ had en in dat kader had verbleven op de AIT van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. De plaatsing op de AIT van de PI Krimpen aan den IJssel is in beroep overigens niet aan de orde.
Omdat klager weer gedetineerd raakte, is hij (tussentijds) op 13 december 2023 in het OO besproken. In dit overleg is besloten dat ‘‘door de opheffing van [klagers] schorsing, ook de schorsing van [zijn] GVM-status is komen te vervallen’’. Zijn GVM-status ‘hoog’ werd daarmee weer actief, opnieuw op basis van de criteria ‘(risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde’ (C) en ‘ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting’ (E). Het OO heeft beoordeeld dat het liquidatiegevaar onveranderd is en actueel. Volgens de directeur hebben het OM en de politie tijdens het OO van 13 december 2023 de actualiteit van het gevreesde liquidatiegevaar (mondeling) bevestigd.
De directeur heeft naar aanleiding hiervan op 15 december 2023 toezichtsmaatregelen opgelegd. De directeur heeft toegelicht dat de opgelegde toezichtsmaatregelen in het kader van liquidatiegevaar zijn bedoeld ter bescherming van klager tijdens zijn detentie (en van personeel en medegedetineerden). Aan de hand van de toezichtsmaatregelen wil de directeur daarnaast monitoren of klager ook ondermijnend gedrag laat zien. Volgens de directeur is klager voor het laatst “formeel” in juli 2023 besproken in het OO (kennelijk tijdens de schorsing van klagers voorlopige hechtenis) en wordt hij na het gebruikelijke half jaar in januari 2024 weer “inhoudelijk” besproken. Tot die tijd gelden de op 15 december 2023 opgelegde toezichtsmaatregelen.
Overwegingen van de beroepscommissie
Het is de beroepscommissie niet duidelijk wat de rol en betekenis van de langdurige schorsing van klagers voorlopige hechtenis is geweest voor de beslissing om klager toezichtsmaatregelen op te leggen. De beroepscommissie concludeert dat de beslissing van 15 december 2023 is gebaseerd op (GRIP-)informatie die in dit geval niet als actueel kan worden beschouwd. De toezichtsmaatregelen zijn uitsluitend opgelegd op basis van de uitkomst van het OO op 13 december 2023 en de situatie van vóór de schorsing van klagers voorlopige hechtenis. Toen was klager – kennelijk – op basis van de GVM-status ‘hoog’ op een AIT geplaatst. In het dossier leest de beroepscommissie dat het liquidatiegevaar aanwezig was vanwege een aanslag op zijn leven in juli 2022. Dit hield verband met het netwerk waarvan klager deel uitmaakt.
Klager stelt echter onweersproken dat er geen incidenten zijn voorgevallen gedurende de bijna zeven maanden waarin zijn voorlopige hechtenis was geschorst. Dit roept uitdrukkelijk de vraag op of er nadien in detentie – direct – toezichtsmaatregelen noodzakelijk waren vanwege een risico op liquidatie of bedreiging in detentie van klager. Het is niet bekend of het liquidatiegevaar uitsluitend afkomstig is van personen die gedetineerd zijn. Het OM en de politie zouden tijdens het OO van 13 december 2023 de actualiteit van het gevreesde liquidatiegevaar (mondeling) hebben bevestigd, maar zonder nadere motivering is dit niet begrijpelijk. Het lag op de weg van de directeur om dit nader uit te zoeken.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in de bestreden beslissing, door de (duur van de) schorsing van klagers voorlopige hechtenis niet kenbaar bij zijn beslissing te betrekken, onvoldoende blijk gegeven van een eigen belangenafweging ten aanzien van de toezichtsmaatregelen in verband met het gestelde liquidatiegevaar. De directeur heeft hierbij alleen toegelicht dat klagers GVM-status ‘hoog’ weer actief is, omdat de schorsing van klagers voorlopige hechtenis voorbij is.
De toezichtsmaatregelen in verband met het gestelde ondermijnende gedrag worden volgens de directeur ingezet om te “monitoren of [klager] opnieuw ondermijnend gedrag laat zien”. Dit gedrag – dat in de bestreden beslissing niet is gespecificeerd – heeft zich kennelijk voorgedaan tijdens klagers eerdere detentieperiode, maar de directeur heeft niet toegelicht wanneer dit zich precies heeft afgespeeld. Daarnaast stelt klager dat hij voorafgaand aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in het plusprogramma verbleef. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de informatie die heeft geleid tot het opleggen van toezichtsmaatregelen in verband met ondermijnend gedrag – zonder nadere motivering – niet als actueel en concreet worden beschouwd.
Gelet op het voorgaande is de beslissing van 15 december 2023 onvoldoende gemotiveerd. Deze beslissing moet – bij deze stand van zaken en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €10,-.
Beklag b.
Op basis van het beroepschrift en de overige stukken in het dossier is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard.
Ten aanzien van het gestelde ondermijnende gedrag staat in de beslissing van 11 januari 2024 het volgende: “De periode dat u nu in de PI bent na uw schorsing (nog geen maand) is nog te kort om te kunnen beoordelen of u zich niet meer ondermijnend op zult stellen, zoals u dit eerder wel heeft gedaan. Dit is voor het OO reden geweest om de indicatie ondermijning van gezag in stand te laten. Over zes maanden zal deze indicatie worden heroverwogen.”
De beroepscommissie is van oordeel dat het opleggen van toezichtsmaatregelen in verband met ondermijnend gedrag – zonder nadere motivering – ook op 11 januari 2024 niet als actueel en concreet kan worden beschouwd. Hiervoor geldt hetzelfde als de beroepscommissie hierboven onder beklag a. heeft overwogen.
Ten aanzien van het gestelde liquidatiegevaar ligt dit anders. Op 22 december 2023 en op 2 januari 2024 zijn nieuwe GRIP-rapportages uitgebracht, waarin opnieuw een inschatting is gemaakt van het liquidatiegevaar. De dreiging op klagers leven is als actueel beoordeeld. Bij het nemen van de beslissing van 11 januari 2024 heeft de directeur zich gebaseerd op deze GRIP-rapportages en op de informatie die hem vanuit het OO is verstrekt. Deze informatie kan naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden aangemerkt als voldoende actueel, betrouwbaar en concreet en vormt voldoende onderbouwing voor de noodzaak tot het opleggen van het pakket aan toezichtsmaatregelen. De directeur heeft voldoende blijk gegeven van een belangenafweging, waarbij hij de visie van klager, voortkomend uit het hoorgesprek, heeft betrokken. Zo mag klager vanwege zijn privé-/gezinssituatie drie keer per week vijftien minuten extra bellen en mag hij tweemaal per maand (onder voorwaarden) beeldbellen.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van beklag b. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.
Beklag c.
Op basis van het beroepschrift en de overige stukken in het dossier is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. De beroepscommissie kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. en beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, inzake beklag b. met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 21 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter