Nummer 23/31354/GA
Betreft [klager]
Datum 21 oktober 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep vande directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het bellen met een ander nummer dan hem was opgedragen en het niet opvolgen van instructies van het personeel, ingaande op 20 oktober 2022.
De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 5 januari 2023 het beklag gegrond verklaard voor zover de disciplinaire straf langer heeft geduurd dan drie dagen, en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €40,- (DC 2022 126). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. J.Th.A. Bos in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft rijkseigendommen gestolen, instructies van het personeel niet opgevolgd en gelogen tegen het personeel. Dit samen heeft geleid tot een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in zijn eigen cel. Daarnaast heeft de directeur bij het horen van klager toegelicht dat er al een hele lijst met misdragingen van hem is en heeft hij dit ook in de strafbeslissing opgenomen. De directeur heeft een discretionaire bevoegdheid en deze beslissing is dan ook niet onredelijk en onbillijk.
Standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt in beroep niet (nader) toegelicht.
3. De beoordeling
Uit het schriftelijk verslag van 20 oktober 2022 volgt dat klager – in opdracht van het personeel – heeft gebeld met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Dat gesprek heeft lange tijd geduurd. Nadien heeft het personeel gecontroleerd met wie klager als laatste had gebeld. Dit was met een ander telefoonnummer dan dat van de DT&V. Blijkbaar heeft klager na het telefoongesprek met de DT&V nog met zijn vrouw gebeld. Klager ontkende dit in eerste instantie tegenover het personeel en gaf uiteindelijk aan dat hij van de DT&V met zijn vrouw moest bellen. Uit navraag bij de DT&V bleek dat dit niet waar was.
In beroep is aan de orde of de directeur, gelet op de klager verweten gedragingen, in redelijkheid aan klager een disciplinaire straf heeft opgelegd voor de duur van zeven dagen.
Voorop staat dat het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur. Die straf dient de beklagcommissie slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar kennelijk sprake is van een onredelijk strenge bestraffing, dient de beklagcommissie in te grijpen (vergelijk RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA).
Met het vervallen van de Landelijke Sanctiekaart 2019 waarin richtlijnen voor bestraffing stonden opgenomen, is per 1 juli 2021 de persoonsgerichte aanpak bij de oplegging van disciplinaire straffen (nog) meer centraal komen te staan. Alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de bepaling van de strafsoort en strafmaat zullen moeten worden meegewogen door de directeur. De beroepscommissie onderschrijft het belang van deze vorm van maatwerk bij het straffen van gedetineerden, maar tegelijkertijd toetst zij de gekozen strafmaat terughoudend (vergelijk RSJ 12 maart 2024, 23/34730/GA).
Volgens de directeur is voor gedragingen zoals hiervoor beschreven een disciplinaire straf van drie dagen gebruikelijk en is bij het bepalen van de strafmaat in dit specifieke geval meegewogen dat klager al langere tijd slecht gedrag vertoonde en meermaals tevergeefs is gewaarschuwd. In dit geval volgt uit de beslissing niet letterlijk dat de directeur klagers eerdere gedrag heeft meegewogen bij het bepalen van de strafmaat, maar wel dat de directeur tijdens het hoorgesprek met klager heeft gesproken over klagers gedrag van de tien dagen voorafgaand aan 20 oktober 2022. Verder heeft de directeur tegenover de beklagcommissie toegelicht dat hij bij het opleggen van de disciplinaire straf het eerdere gedrag van klager heeft meegewogen. De beroepscommissie meent dat, hoewel het wenselijk is dat de directeur de strafmaat al in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf toelicht, de directeur de ruimte moet worden geboden om de strafmaat in de beklag- en/of de beroepsprocedure nog nader toe te lichten. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur de strafmaat in dit geval dan ook voldoende gemotiveerd.
Dan resteert de vraag of het eerdere gedrag van klager – waarvoor geen schriftelijk verslag is opgemaakt – door de directeur kon worden meegewogen bij het opleggen van deze disciplinaire straf met als aanleiding de gedragingen van 20 oktober 2022.
De beroepscommissie begrijpt dat de directeur maatwerk heeft geleverd door het eerdere gedrag mee te wegen en een disciplinaire straf van zeven dagen op te leggen. Klager was een gewaarschuwd mens. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon de directeur het eerdere gedrag van klager in dit geval meewegen bij het bepalen van de strafmaat. De beroepscommissie slaat daarbij acht op het feit dat uit de bestreden beslissing blijkt dat de directeur tijdens het horen de eerdere misdragingen ook met klager heeft besproken. Klager heeft toen de mogelijkheid gehad om daar desgewenst op te reageren. Als bijlage bij het schriftelijk verslag zit een document waarin het eerdere gedrag van klager is beschreven. Daaruit volgt onder meer dat klager vaker een boze en ‘opgefokte’ houding heeft en ook meermaals is aangesproken op zijn houding en gedrag.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. L.A.E. Rijnja, secretaris.
secretaris voorzitter