Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39176/GA en 24/39274/GA, 2 december 2024, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer

24/39176/GA en 24/39274/GA

 

 

 

 

 

Betreft

[klager]

Datum

2 december 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [klager] (hierna: klager) en de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, vanwege een positieve urinecontrole, ingaande op 30 november 2023 (NM2023-1353);
  2. de beslissing van 30 november 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma (NM2023-1354).

De beklagrechter bij de PI Nieuwegein heeft op 21 februari 2024 beklag a. ongegrond en beklag b. gegrond verklaard, zonder het toekennen van een tegemoetkoming. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak voor zover deze ziet op beklag a. (24/39274/GA). De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld voor zover deze ziet op beklag b. (24/39176/GA).

De beroepscommissie heeft klagers raadsman mr. V.S.J. Chorus en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein gehoord op de zitting van 24 juli 2024 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. K. Boonen, juridisch medewerker bij Vasco Chorus Advocatuur, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van a.

Er is sprake van dubbele bestraffing. Klager is op 25 november 2023 bestraft wegens het aantreffen van hasj in zijn cel. Vervolgens is klager op 30 november 2023 opnieuw bestraft vanwege een positieve urinecontrole. Nu klager al gestraft is voor het aanwezig hebben van hasj, hoeft hij niet ook nog eens gestraft te worden voor het gebruik hiervan. Er is sprake van een dusdanige samenhang tussen deze twee vergrijpen dat ze niet los van elkaar gezien kunnen worden. Er had volstaan moeten worden met één sanctie. Door klager opnieuw te bestraffen wordt het ne bis in idem-beginsel geschonden.

Ten aanzien van b.

Klager had op 25 november 2023 al een degradatiebeslissing ontvangen vanwege de vondst van hasj in zijn cel. De nieuwe degradatie op 30 november 2023 vanwege een positieve urinecontrole is in strijd met het ne bis in idem-beginsel omdat de twee gedragingen zo nauw met elkaar samenhangen dat ze niet los van elkaar gezien kunnen worden en klager hier dus niet twee keer voor gedegradeerd had mogen worden. Het is niet zo dat de directeur een gedetineerde moet degraderen bij ontoelaatbaar gedrag. Er dient altijd een redelijke toetsing plaats te vinden. De directeur dient een gedetineerde de mogelijkheid te bieden om binnen de eerste zes weken positief gedrag te laten zien. Als het beoordelingsmoment zes weken later zou zijn en er zou bijvoorbeeld sprake zijn van afbouw van THC in het bloed, dan heeft de directeur de bevoegdheid om tot een redelijke beslissing te komen. Na zes weken zou er weer een MDO plaatsvinden waarin zou worden besproken of klager weer voor promotie in aanmerking kwam. Door klager binnen zes weken te degraderen is de termijn op ontoelaatbare wijze verlengd.

 

Standpunt van de directeur

Ten aanzien van a.

Een positieve urinecontrole en het bezit van cannabis op cel zijn twee verschillende dingen. Er is weliswaar sprake van samenhang, maar dat is hier niet de vraag. De vraag is of het twee losse feiten zijn en die vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

 

Ten aanzien van b.

Klager is op 25 november 2023 gedegradeerd voor zes weken. Op 30 november 2023 is hij opnieuw voor zes weken gedegradeerd. De periode van zes weken begint hiermee opnieuw te lopen, zonder te wachten op het einde van de eerste termijn. Het is dus niet zo dat klager twaalf weken in het basisprogramma moest verblijven, maar vijf dagen plus zes weken, waarna het weegmoment voor promotie weer kon plaatsvinden.

In de PI Nieuwegein wordt elk ontoelaatbaar gedrag onmiddellijk ‘bestraft’ met een nieuwe termijn van zes weken, die begint te lopen op de datum van het nieuwe ontoelaatbare gedrag. Dit betekent dat de periodes van de degradaties elkaar weliswaar kunnen overlappen, maar in plaats van een optelsom van zesweekse periodes, worden de termijnen parallel ingezet vanaf het moment van elk nieuw ontoelaatbaar gedrag. Dit voorkomt dat de periodes bij elkaar worden opgeteld tot één langere periode van degradatie. Deze situatie is dus wezenlijk anders dan in de aangehaalde uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 31 oktober 2022, 21/23740/GA). Indien de PI Nieuwegein conform deze uitspraak klager pas na zes weken na de degradatie van 25 november 2023, zou degraderen wegens het ontoelaatbare gedrag van 30 november 2023, zou klager wederom voor zes weken gedegradeerd worden. Het door de PI Nieuwegein gehanteerde systeem is dus in het voordeel van klager.

Als een gedetineerde niet direct kan degraderen op het moment dat het ontoelaatbare gedrag gepleegd wordt, dan kan dit leiden tot een vrijbrief voor ontoelaatbaar gedrag. Hierdoor kan het afschrikwekkende effect van de degradatieprocedure verminderen. Ook wordt dan geen uitvoering gegeven aan wat is gesteld in bijlage 1 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Hier staat immers uitdrukkelijk vermeld dat ontoelaatbaar gedrag leidt tot directe degradatie. Dit principe is bedoeld om een duidelijke en onmiddellijke sanctie te bieden voor ontoelaatbaar gedrag. Door de degradatie uit te stellen of niet onmiddellijk toe te passen, wordt het expliciete beleid van de Regeling ondermijnd en verliezen de regels hun effectiviteit als handhavingsinstrument. Daarbij ontstaat er een ongelijke situatie doordat de gedetineerde die in het plusprogramma verblijft wel direct gedegradeerd kan worden bij ontoelaatbaar gedrag en de gedetineerd die in het basisprogramma verblijft niet.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van a.

Klager is op 25 november 2023 disciplinair gestraft vanwege het aantreffen van hasj in zijn cel en op 30 november 2023 is klager disciplinair gestraft vanwege een positieve urinecontrole. De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat hier sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De beroepscommissie overweegt hiertoe als volgt. Hoofdstuk IX van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bevat bepalingen (artikelen 50 t/m 55) waarin de disciplinaire straffen zijn geregeld. De wet maakt het enerzijds mogelijk voor één feit meer straffen op te leggen, maar geeft anderzijds ook beperkingen voor de cumulatie van straffen (artikel 51, derde lid, van de Pbw). Uitgangspunt is dat de bestraffing per feit plaatsvindt, maar de wet geeft geen aanknopingspunt voor beantwoording van de vraag of een bepaald feitelijk gebeuren moet worden aangemerkt als één feit of als meer feiten. Indien er verschillende penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen zijn overtreden kan de overtreding van een norm in beginsel worden aangemerkt als één feit, zodat er bij meer normovertredingen sprake is van meer feiten. Slechts in het uitzonderlijke geval waarin de feiten een zodanig sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed is dit anders. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in dit geval geen sprake van een zodanig sterke samenhang in tijd, plaats, verwijt of te beschermen rechtsgoed dat de feiten als één feit dienen te worden aangemerkt. Daarom konden voornoemde gedragingen in redelijkheid als twee afzonderlijke feiten worden aangemerkt en afzonderlijk disciplinair worden bestraft. Ten aanzien van de disciplinaire straf van 30 november 2023 overweegt de beroepscommissie dat vast is komen te staan dat klager positief heeft gescoord op het gebruik van cannabis. Op grond daarvan kon in redelijkheid een disciplinaire straf worden opgelegd. De beroepscommissie zal het beroep van klager dan ook ongegrond verklaren en in zoverre de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

Ten aanzien van b.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

In artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat er altijd een besluit tot degradatie volgt, indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag, zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien. Een belangenafweging hoeft in dat geval niet te worden gemaakt.

Klager is op 25 november 2023 gedegradeerd voor de duur van zes weken wegens ontoelaatbaar gedrag. Op 30 november 2023 is klager weer voor zes weken gedegradeerd, wederom wegens ontoelaatbaar gedrag. De beroepscommissie stelt vast dat de eerdere degradatieperiode van zes weken nog liep. Dit betekent dat de tweede degradatieperiode niet afzonderlijk kan worden beschouwd, maar moet worden gezien als een cumulatie van beslissingen.

Zoals de beroepscommissie in RSJ 31 oktober 2022, 21/23740/GA reeds heeft overwogen past een dergelijke cumulatie van beslissingen niet bij de bedoeling van de Regeling. Klager kwam op grond van de beslissing van 25 november 2023 reeds niet in aanmerking voor promotie gedurende een termijn van zes weken. Een beslissing binnen die lopende termijn om klager opnieuw te degraderen, ligt daarom niet in de rede. Pas na ommekomst van de zes weken na 25 november 2023, is sprake van een nieuw beoordelingsmoment. De directeur kan op dat moment het gedrag van de gedetineerde in die afgelopen periode bij de te nemen beslissing beoordelen.

De beroepscommissie merkt voorts op dat weliswaar uit artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling lijkt te volgen dat altijd een besluit tot degradatie volgt op het moment dat een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag laat zien (en drugsgebruik kwalificeert als zodanig), maar dat zij uit de Regeling en uit de toelichting daarop begrijpt dat wordt gedoeld op het moment dat een gedetineerde in het plusprogramma verblijft, niet op het moment dat de gedetineerde reeds is gedegradeerd. Uit de toelichting volgt immers dat een gedetineerde op grond van ontoelaatbaar gedrag kan worden teruggeplaatst naar het basisprogramma: “Op grond van een ernstig incident kan een gedetineerde worden teruggeplaatst naar het basisprogramma zonder dat een brede beoordeling van het gedrag plaatsvindt (artikel 1d, vijfde lid).”

Indien de gedetineerde tijdens de degradatieperiode ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond kan de directeur dus naar het oordeel van de beroepscommissie na ommekomst van deze periode de gedetineerde dit gedrag aanrekenen en hem ‘direct’ - in de zin van rechtstreeks, zonder dat een brede beoordeling van het gedrag plaatsvindt - niet in aanmerking laten komen voor plaatsing in het plusprogramma, maar het staat de directeur ook vrij om anders te beslissen. Dit biedt bovendien ruimte voor de directeur voor het gevraagde maatwerk.

Voor wat betreft de stelling van de directeur dat bij (herhaaldelijk) ontoelaatbaar gedrag een directe sanctie is geboden, merkt de beroepscommissie op dat in geval van ontoelaatbaar gedrag een disciplinaire straf kan worden opgelegd, waarmee het de gedetineerde onmiddellijk duidelijk wordt gemaakt dat het vertoonde gedrag niet wordt geaccepteerd. Van een vrijbrief of het ontbreken van een afschrikwekkend effect is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook geen sprake.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht gegrond heeft verklaard. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 2 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven