Nummer 24/42819/GV
Betreft klager
Datum 2 oktober 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 14 augustus 2024 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsman, mr. D.W. Roos, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers partner is ernstig ziek en klagers aanwezigheid bij haar is noodzakelijk, omdat zijn partner (en zijn kinderen) zorgbehoevend zijn. Het is juist dat klagers partner ook al ziek was toen aan klager eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling is verleend, maar de gezondheidstoestand is sindsdien aanzienlijk verslechterd.
Dat geen sprake zou zijn van een terminale situatie, volgt klager niet. Het zijn feiten van algemene bekendheid dat genezing van stadium IV kanker meestal niet meer mogelijk is en dat de overlevingskansen gering zijn. De behandeling van klagers partner is ook al niet meer gericht op genezing, maar op het remmen van de kanker. Zijn partner is daardoor ook niet meer zelfredzaam. De klachten en de impact van de chemotherapieën beperken haar in haar dagelijks functioneren, waardoor haar kinderen de zorg moeten dragen. Klager acht het onwenselijk dat zijn terminaal zieke partner afhankelijk is van de zorg van de kinderen, terwijl de kinderen zelf nog relatief jong zijn (16, 19 en 22 jaar oud). De zorg voor klagers partner zou bij klager zelf moeten liggen.
Klager begrijpt dat zijn terugkeer naar Nederland, nadat aan hem eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling was verleend, reden is om te geloven dat hij zich ook nu niet aan de voorwaarden zal houden. De huidige situatie met zijn partner en kinderen motiveert hem echter voldoende om zich wel aan alle voorwaarden te houden. De gedachte dat hij zijn partner mogelijk niet meer kan zien voordat zij komt te overlijden weegt hem zwaar. Hij zou er psychische problemen aan overhouden die van week tot week verslechteren. Bovendien heeft de orthodox geestelijk verzorger van klager hem beschreven als een productief en meewerkend persoon in de inrichting. Dit sterkt de overtuiging dat klager zich aan de voorwaarden kan en wil houden.
Tot slot hoeft de lopende WETS-procedure geen belemmering te zijn om strafonderbreking te verlenen. Er is tot op heden immers nog geen beslissing genomen op de aanvraag van de strafoverdracht aan Roemenië. Indien de beroepscommissie van de RSJ het beroepschrift gegrond verklaard, dan zal klager de aanvraag tot strafoverdracht intrekken, zodat gevolg kan worden gegeven aan de strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling.
Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.
Standpunt van verweerder
Een vreemdeling aan wie strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling is verleend, en die in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde terugkeert naar Nederland, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen. Dergelijke omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden. Daarnaast geldt dat klager ook niet in aanmerking kan komen voor strafonderbreking dan wel incidenteel verlof.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Bij beslissing van 24 juli 2020 is aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Klager onderging op dat moment een gevangenisstraf van 75 dagen wegens gekwalificeerde diefstal. Klager is sinds 23 januari 2023 wederom gedetineerd. Hij onderging het strafrestant van zijn eerdere veroordeling en een gevangenisstraf van 28 dagen. Op dit moment ondergaat klager een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens meerdere diefstallen. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 18 oktober 2025. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling is 10 oktober 2024.
Strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
Een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarden na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.
Aan klager is eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Klager heeft de hem opgelegde voorwaarde om niet terug te mogen keren naar Nederland overtreden, terwijl hij op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn, van deze voorwaarde. Klager wenst opnieuw strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, omdat zijn partner ernstig ziek is en hij voor haar en zijn kinderen wenst te zorgen. De levensverwachting van zijn partner zou nog maar kort zijn en zijn partner zou zorgbehoeftig zijn. Hij wenst haar nog te zien voordat zij komt te overlijden.
Hoewel de beroepscommissie klagers wens begrijpt, is zij van oordeel dat (op dit moment) geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling kunnen rechtvaardigen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het medisch advies van 18 juni 2024 volgt dat klagers partner borstkanker heeft met uitzaaiingen. Er is geen genezende behandeling mogelijk. In de beschikbare informatie wordt geen melding gemaakt van een terminale situatie of van beperkingen in de zelfredzaamheid van klagers partner waardoor zij nu zorgbehoeftig zou zijn. De aanwezigheid van klager acht de medisch adviseur dan ook niet onontbeerlijk voor de zorg voor zijn partner. De verwachting bestaat wel dat klagers partner zorgbehoeftig zal worden. De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden, gelet op het voorgaande, niet geïndiceerd. Een incidenteel verlof wordt wel geïndiceerd geacht, nu klagers partner niet in staat wordt geacht zelfstandig te reizen door een bovenbeenoperatie.
De beroepscommissie ziet geen reden te twijfelen aan het medisch advies, ondanks klagers stellingen dat zijn partner wel degelijk terminaal ziek is en op dit moment al zorgbehoeftig is. Klager heeft deze stellingen immers niet onderbouwd met (medische) stukken. Dat klagers partner op korte termijn zal komen te overlijden, is dan ook niet voldoende aannemelijk geworden. Daarnaast volgt uit de stukken dat klager vijf kinderen heeft, waarvan er drie meerderjarig zijn. Het is (eveneens) niet aannemelijk geworden dat zij de zorg voor klagers partner, voor zover dat al aan de orde zou zijn, niet zouden kunnen dragen. De beroepscommissie is met verweerder van oordeel dat hieruit volgt dat klagers partner niet afhankelijk is van klagers zorg.
Strafonderbreking
Voor zover klager heeft verzocht om strafonderbreking op grond van artikel 34 van de Regeling, overweegt de beroepscommissie dat zij van oordeel is dat klagers status als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf een contra-indicatie vormt voor verlening van strafonderbreking op grond van artikel 34 van de Regeling.
Incidenteel verlof
Tot slot overweegt de beroepscommissie dat ook het verlenen van incidenteel verlof in dit geval niet mogelijk is, nu klager zijn partner in het buitenland wenst te bezoeken. Nog los van mogelijke andere bezwaren en/of weigeringsgronden met betrekking tot het verlenen incidenteel verlof aan klager, is in artikel 5, eerste lid, van de Regeling namelijk bepaald dat het een gedetineerde niet is toegestaan tijdens een incidenteel verlof Nederland te verlaten.
Conclusie
Reeds gelet op al het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter