nummer: 08/2020/GA
betreft: [klager] datum: 23 oktober 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid,
gericht tegen een uitspraak van 4 augustus 2008 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, en gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan klager een tegemoetkoming van € 5 toe te
kennen.
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2008, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof voor het bijwonen van de begrafenis van klagers grootvader, maar in plaats daarvan het verlenen van – korter
durend – begeleid verlof voor het nemen van afscheid.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van
€ 5,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Door het Openbaar Ministerie is aan klager toestemming gegeven voor onbegeleid verlof op 12 maart. van 08.00 uur tot 17.00 uur met de voorwaarde dat klager in die tijd geen voertuig mag besturen. Omdat het toezicht op die voorwaarde voor de directeur
niet mogelijk is, is besloten klager incidenteel verlof te verlenen onder begeleiding van een inrichtingsmedewerker. Klager heeft op 12 maart. 2008 afscheid kunnen nemen van zijn grootvader. Daarbij hebben zich geen incidenten voorgedaan.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Bij de stukken bevindt zich een formulier verlofaanvraag van het Bureau Selectie- en Detentiebegeleiding van het h.v.b. Arnhem-Zuid gericht aan het Openbaar Ministerie. Door middel van dit formulier wordt het Openbaar Ministerie verzocht advies uit te
brengen. Op dat formulier is in handschrift onder meer het volgende te lezen: “Gedetineerde krijgt enkel toestemming om de plechtigheid op woensdag 12 maart. 2008 bij te wonen (onbegeleid incidenteel verlof)... Gedetineerde zal gedurende het verlof geen
auto besturen.” Het formulier bevat voorts de ondertekening door een officier van justitie op 11 maart. 2008.
De directeur heeft de gestelde voorwaarde inzake het besturen van een auto zo opgevat dat hij gehouden was nakoming van die voorwaarde af te dwingen. Hij heeft immers gelet op die voorwaarde aanleiding gezien om klager begeleid verlof toe te staan. Dit
blijkt met name uit een zich bij de stukken bevindend schrijven met als inhoud: “aangezien wij als inrichting geen toezicht konden houden op de naleving van deze voorwaarde, hebben we besloten om [...]onder begeleiding te laten gaan”.
De door het Openbaar Ministerie gestelde voorwaarde impliceert, anders dan de directeur meent, niet dat de inrichting gehouden is door middel van (permanent) toezicht naleving van de voorwaarde af te dwingen. Bij een dergelijke voorwaarde zal als
uitgangspunt hebben te gelden dat de inrichting zich ervan gewist of de gedetineerde zich bereid verklaart. de voorwaarde na te leven. De voorwaarde richt zich tot de gedetineerde, die zich daaraan zal moeten houden. Gelet daarop is de beslissing van
de
directeur om in plaats van onbegeleid verlof begeleid verlof te verlenen niet redelijk. Het beroep van de directeur ten aanzien van de uitspraak op het beklag moet daarom ongegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal, zij het op
andere gronden, in zoverre worden bevestigd.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Ook dit onderdeel van het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 oktober 2008
secretaris voorzitter