Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43175/STA, 13 september 2024, schorsing
Uitspraakdatum:13-09-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/43175/STA
    
            
Betreft    Verzoeker
Datum    13 september 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van Verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 10 september 2024 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Verzoekers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek, van het beroepschrift en de nadere reactie van de raadsvrouw van 12 september 2024.

 

2. De standpunten
Standpunt van verzoeker
Het deelplan dateert van 29 juli 2024. Het behandelplan dateert echter van 21 augustus 2024. Of psychiatrische behandeling in het voorgaande behandelplan was opgenomen is onduidelijk. Het betreft een formeel gebrek. Ook is op de mededeling niet aangekruist wat het doel van de maatregel is. Er bestaat een verschil tussen de verklaringen van behandelend psychiater en de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd. De behandelend psychiater heeft aangekruist dat sprake is van gevaar voor zichzelf, een ander, de algemene veiligheid, maatschappelijke teloorgang en levensgevaar voor een ander. De onafhankelijke psychiater heeft enkel aangekruist dat sprake is van gevaar voor zichzelf, een ander en de algemene veiligheid. In beide verklaringen staat bij de verdere toelichting dat er echter geen fysieke agressie heeft plaatsgevonden in de instelling, en dat de maatregel met name wordt ingezet om stagnatie en een dreiging van langdurig verblijf in de instelling te voorkomen. Dit doel staat echter niet op de mededeling zelf. Ook dit betreft een formeel gebrek.  
De behandelend psychiater heeft in een jaar tijd vier keer met verzoeker gesproken, waaronder de aanzegging van dwangbehandeling. Dat er dus vele gesprekken zijn gevoerd over medicatie is onjuist. De psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd werkt in dezelfde instelling en is een collega van de behandelend psychiater. Er heeft slechts één gesprek plaatsgevonden met verzoeker van minder dan 30 minuten. Tijdens dit gesprek heeft zij geen aantekeningen gemaakt. De psychiater gaf aan te luisteren naar verzoeker maar gaf ook tijdens het gesprek al aan dat zij voornemens was om de dwangbehandeling te accorderen. Haar verklaring is identiek aan de verklaring en het deelplan van de behandelend psychiater. Het is voor verzoeker duidelijk dat op grond van zijn dossier en de gesprekken met haar collega de beslissing reeds op voorhand was genomen. Er heeft dus geen onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden en de beslissing stond op voorhand vast. Voor wat betreft de doelmatigheid van het gekozen middel is in de literatuur te vinden dat er bij dit middel bij autisme zelfs 35% een negatief effect rapporteert. 15% rapporteert geen effect. De doelmatigheid betreft slechts 50% en het middel kent veel bijwerkingen. Voorts is er geen sprake van gevaar voor verzoeker zelf, gevaar voor andere personen of de algemene veiligheid voor personen en goederen. De behandelend psychiater geeft daarnaast nog aan dat sprake is van gevaar voor beroven van leven dan wel zwaar lichamelijk letsel. Dit kan verzoeker in zijn geheel niet plaatsen. Volgens de instelling zou dit gevaar blijken uit een voorgeschiedenis van zware agressie gebaseerd op het strafblad, dat verzoeker forse agressie heeft laten zien in de penitentiaire inrichting en nu in de instelling in veel conflicten beland. De feiten op verzoekers strafblad zijn in ernst beperkt. Er zit ook vaak langere tijd tussen de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Tot aan de indexdelicten zijn de straffen met name beperkt tot boetes en taakstraffen. Hoewel het indexdelict een ernstiger feit betreft, kan hieruit niet een zwaar agressieve voorgeschiedenis worden gehaald. Daarbij betreffen de indexdelicten feiten die binnen een relatie hebben afgespeeld. Verzoeker heeft geen relatie op dit moment. Het risico op agressiviteit is daarom beperkt. Verzoeker heeft overigens met één van de slachtoffers ook mediation gedaan tijdens zijn detentie. Verzoeker betwist dat sprake is van zware agressie of vele incidenten binnen de penitentiaire inrichting en verwijst naar het verlengingsadvies van augustus 2023.
Voor wat betreft gevaar binnen de instelling wordt verwezen naar conflicten in de sociale interactie. Die conflicten worden niet onderbouwd of omschreven. Verzoeker stelt dat er nooit sprake is geweest van agressie. Aan hem zijn ook nooit vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd. Hij heeft slechts eenmaal een afzondering gehad in twee jaar tijd. Dit was echter omdat medepatiënten bij staf hadden geklaagd dat hij seksueel grensoverschrijdend zou hebben gesproken achter de rug om van vrouwelijke medewerkers. Verzoeker betwist dat, maar het betreft ook geen agressie incident. Verzoeker zit in vrijhedenfase 3, het hoogst haalbare. Hij is nooit teruggeplaatst in fases. Er is onvoldoende sprake van gevaar voor zichzelf of gevaar voor anderen.
Voorts is ook geen sprake van gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Verzoeker is in oktober 2022 geplaatst in de instelling en ontvangt dus pas sinds oktober 2022 behandeling. Een a-dwangbehandeling is dan ook volstrekt prematuur. Met name omdat er tot nu toe niet veel daadwerkelijke behandeling is ingezet en er andere middelen nog ingezet kunnen en moeten worden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat verzoeker pas elf maanden op de autisme afdeling verblijft en nog geen behandeling of therapie heeft gehad over het herkennen van en omgaan met autisme. Verzoeker is pas 13 weken bezig met delictscenario therapie en moet nog samen met de therapeut inzicht verkrijgen in risicofactoren en de totstandkoming van de indexdelicten. Kortom, mindere maatregelen en alternatieven zijn nog niet ingezet dan wel zijn nog beschikbaar. 
Gelet op al het voorgaande voldoet de a-dwangbehandeling niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en wordt daarom verzocht de 
a-dwangbehandeling te schorsen. 

Standpunt van het hoofd van de instelling
Verzoeker is vanaf oktober 2022 opgenomen in de instelling in het kader van een opgelegde tbs met dwangverpleging. Hij is hiertoe veroordeeld vanwege ernstige geweldsdelicten in de relationele sfeer. Aan het delictgedrag liggen agressieproblematiek en rigiditeit ten grondslag. Bij verzoeker is sprake van een autismespectrumstoornis. Hij vertoont problemen in de sociale afstemming en sociale interactie. Hij heeft een verminderd vermogen tot inzicht in zijn eigen emoties en een verminderd vermogen tot empathie. Verzoeker kent een uitgebreide voorgeschiedenis van agressie-incidenten. Verzoeker begon gemotiveerd aan de behandeling. Hij zette zich in voor zijn traject, deed wat er van hem gevraagd werd en volgde zijn dagprogramma. Na verloop van tijd werd er een verandering gezien in zijn gedrag. Hij was minder goed in contact, er waren meer aanvaringen en meer frustraties, en hij trok zich meer terug op zijn kamer en was luidruchtiger. Hij accepteerde begrenzing minder goed en kon zijn zin proberen door te drijven. In maart 2023 was er een voorval waarbij verzoeker bij een medeverpleegde een porno dvd had geleend. Aangezien dit verboden is werd hij hiermee geconfronteerd. Verzoeker deed zijn verhaal. Volgens een medepatiënt klopte dit verhaal niet en werd medepatiënt door verzoeker uitgescholden. In een gesprek met personeel en de medepatiënt heeft verzoeker zijn excuses aangeboden. Tijdens het gesprek hierover bestaat de indruk dat verzoeker de situatie bagatelliseert en zag als een groot misverstand.
Daarnaast hadden verschillende medepatiënten aangegeven dat verzoeker agressief of seksueel grensoverschrijdende opmerkingen maakt over de vrouwelijke personeelsleden. Verzoeker werd meermaals over deze beschuldigingen gesproken. Hij bleef de beschuldigingen ontkennen. Ook leek het hem ogenschijnlijk weinig te doen. In gesprekken over de situatie liet verzoeker weinig emoties zien. Aangezien verzoeker in het verleden fysiek agressief is geweest en de vermeende opmerkingen een agressieve lading hadden, waarbij verzoeker als oninvoelbaar overkwam en de situatie bagatelliseerde is ervoor gekozen om verzoeker in afzondering te plaatsen. Daarnaast is er een voorval geweest waarbij een medepatiënt aangeeft dat verzoeker een slaande beweging zou hebben gemaakt en een voorval waarbij hij neus aan neus heeft gestaan met een andere patiënt. Verzoeker blijft de signalen ontkennen en zegt dat medepatiënten hem dwars willen zitten. Verzoeker loopt zichtbaar vast in sociale interactie met zijn omgeving, waarbij de afstemming tussen hem en de ander moeizaam verloopt en voor conflicten kan zorgen. 
Verzoeker is op 8 november 2023 overgeplaatst naar doorstroomunit Marne 1. Ook hier wordt gezien dat verzoeker zich graag wil inzetten voor zijn behandeling, dat hij er ook moeite voor doet, maar dat hij de vaardigheden die hem geleerd worden niet altijd in praktijk kan brengen. In verzoekers laatste behandelplanbespreking in augustus 2024 geeft hij zelf ook aan dat het de afgelopen periode minder goed gaat. De nadruk van de behandeling lag op het verbeteren van sociale en communicatieve vaardigheden, alsook op het adequaat omgaan met oplopende spanningen. Er wordt geconcludeerd dat verzoeker zich goed inzet en zich leergierig opstelt. Hij maakt zich de theorie van de aangeboden therapieën makkelijk eigen. Het toepassen van de theorie in de praktijk blijft echter erg lastig. Er zijn meerdere situaties geweest waarin hij ongewenst of grensoverschrijdend is geweest. Verzoeker moet leren om zich op tijd terug te trekken, voordat hij tot ongewenst/ grensoverschrijdend gedrag overgaat. Dit vindt hij nu nog moeilijk. Recent heeft hij besloten niet meer met de groep te koken, omdat juist rond het koken vaak aanvaringen waren. Hem wordt aangeraden hier nog eens over na te denken. Juist hier kan hij blijkbaar oefenen met het overleggen, duidelijk communiceren en omgaan met spanning. Verzoeker brengt dergelijke voorvallen actief in in zijn therapie. Hij is onder andere bezig met het ontleden van situaties en herkennen van emoties, waardoor hij beter begrijpt waar het misloopt. 
In de instelling is het tot op heden niet tot fysieke agressie gekomen. Verzoeker toont zich sterk gemotiveerd om grip te krijgen op zijn situatie en zet zich in voor de behandeling. Ondanks zijn motivatie en inzet wordt toch gezien dat er nog conflicten ontstaan, waarbij verzoeker zich onheus bejegend voelt en zich daarin zeer vasthoudend opstelt. Het gedrag van verzoeker wordt regelmatig als sterk geladen en dreigend ervaren. Verzoeker herkent dit zelf niet, gedragsaanwijzingen worden door verzoeker als misplaatst ervaren, waartegen hij veelal in discussie gaat en waarin hij moeilijk te begrenzen is. Het kost veel inspanning en zorgvuldig optreden van de hulpverlening om situaties onder controle te houden. Door de hoge zorgintensiteit, hoge mate van structuur en de sterk op veiligheid ingerichte setting wordt ondervangen dat situaties tot op heden niet opnieuw geëscaleerd zijn tot fysieke agressie. Al met al stagneert de voortgang van de behandeling. Voor een doelmatige behandeling van de agressieproblematiek en rigiditeit is behandeling met medicatie noodzakelijk. Verzoeker is echter op geen enkele wijze te motiveren tot het proberen van medicatie. Hij ziet behandeling met medicatie als volstrekt misplaatst en als een bedreiging (iets wat hem aantast en onrecht). Gebruik van medicatie is wat hem betreft onbespreekbaar. Zonder behandeling met medicatie zal verzoeker onvoldoende kunnen profiteren van de overige behandelmodaliteiten. Het inzetten van medicatie is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat verzoeker onnodig lang in een instelling zal verkeren. 

 

3. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is erop gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt.

Uit de stukken, waaronder verzoekers behandelingsplan, de verklaringen van de behandelend psychiater en de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd, blijkt dat bij verzoeker sprake is van een autismespectrumstoornis. Verzoeker heeft moeite met sociale interactie met zijn omgeving wat voor conflicten kan zorgen. De instelling acht een a-dwangbehandeling noodzakelijk om het risico op fysieke agressie te verkleinen en te voorkomen dat verzoeker onnodig lang in de instelling zal moeten verblijven. 

Uit de stukken komt verder naar voren dat verzoeker nog relatief kort verblijft op een afdeling waar hem de juiste behandeling geboden kan worden en dat hij zich gemotiveerd toont en zich inzet voor de behandeling. In de instelling is het tot op heden niet tot fysieke agressie gekomen. Ook zijn er eerder geen minder bezwarende middelen ingezet om het gevaar, voor zover daar sprake van is, af te wenden. 

De voorzitter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende is komen vast te staan op welke manier de voortgang van de behandeling van verzoeker stagneert en waarom resocialisatie zonder medicatie niet mogelijk is. Dat verzoeker kennelijk vanuit zijn stoornis onvoldoende inzicht heeft in zijn gedrag en zijn betrokkenheid bij conflicten, weegt naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende zwaar om een a-dwangbehandeling te rechtvaardigen.  
 
Gelet op het voorgaande staat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende vast of bij toepassing van een a-dwangbehandeling op dit moment voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De voorzitter zal daarom het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.


Ten aanzien van het gestelde van verzoeker over de onafhankelijkheid van de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd, merkt de voorzitter op dat een onafhankelijke psychiater werkzaam mag zijn bij dezelfde instelling, mits de psychiater die de second opinion uitvoert gedurende een periode van meer dan een jaar niet bij de behandeling van verzoeker betrokken is geweest. Dat zowel verzoekers behandelend psychiater als de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd allebei in de commissie voorbehouden beslissingen hebben gezeten toen verzoekers casuïstiek werd besproken, maakt niet dat de psychiater in kwestie niet onafhankelijk zou zijn. De voorzitter acht een nadere toelichting hierover van de instelling evenwel gewenst. 

 

4. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de instelling met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.


Deze uitspraak is op 13 september 2024 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven