Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32772/GA 21 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer    23/32772/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    21 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering van 11 oktober 2022 van de directeur om een ingekomen poststuk aan klager uit te reiken.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 15 maart 2023 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/1318). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) en de landsadvocaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De inhoud van de brief is cruciaal voor de beoordeling of het onwenselijk is dat brieven aan verschillende gedetineerden van de extra beveiligde afdeling (EBI) worden uitgereikt en dat, vanwege het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de uitreiking aan klager daarom moet worden geweigerd. 

Er zijn honderden teksten te bedenken waarin geen sprake zal zijn van (een risico op) informatieoverdracht of afstemming en waarbij redelijkerwijs niet tot weigering van uitreiking behoeft te worden besloten. Het moet gaan om maatwerk, waarbij de tekst in de brief centraal staat. 

Klager verzoekt de beroepscommissie – ter beoordeling van het beroep en zonder dat klager op de hoogte komt van de inhoud van de brief – kennis te nemen van de onderliggende brief. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Misbruik van communicatie met de buitenwereld door klager kan vergaande gevolgen hebben. Daarbij kan worden gedacht aan het uitvoering geven aan concrete ontsnappingsplannen die klager heeft gemaakt, voortgezet crimineel handelen vanuit de EBI en het afwerken van de dodenlijst. Het risico daarop is reëel. Klager heeft geprivilegieerd contact met (vermoedelijk) twee van zijn advocaten misbruikt. Ook in reguliere contacten met de buitenwereld, zoals familieleden, is sprake geweest van misbruik. Klager zou met (in elk geval) zijn voormalig advocaat codewoorden hebben afgesproken die verband houden met (gewelddadige) ontsnappingsplannen. Het is daarom van groot belang dat correspondentie van klager met de buitenwereld geen versluierd of cryptisch taalgebruik bevat. De belangen van artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) komen dan in het geding. Dat betekent dat het voor een buitenstaander helder moet zijn waar de inhoud van de brief over gaat, zodat kan worden beoordeeld of het versturen of ontvangen van de brief geoorloofd is.

De directeur ziet geen aanleiding voor eigen onderzoek van de beroepscommissie naar de inhoud van de brief. De directeur heeft immers naar voren gebracht dat het gaat om een brief die ook (op hetzelfde moment) aan andere EBI-gedetineerden is gestuurd en waarin een derde buiten de inrichting de onverklaarbare wens uit om in contact te komen met verschillende EBI-gedetineerden. Het is onwenselijk dat klager in contact komt te staan met iemand die tevens in contact staat met andere EBI-gedetineerden. Het is dan immers niet uit te sluiten dat die derde ervoor kan zorgen dat gedragingen van verschillende gedetineerden in de EBI worden aangestuurd of afgestemd.

Dat zou een risico opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting, waarbij ook rekening wordt gehouden met een risico op voortgezet crimineel handelen. Om die reden heeft de directeur de uitreiking van het poststuk geweigerd. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie zal het namens klager gedane verzoek om kennis te nemen van de inhoud van de onderliggende brief afwijzen, nu zij zich op grond van de stukken in het dossier voldoende ingelicht acht om op het beroep te kunnen beslissen. 

In de huisregels van de EBI is onder 4.5.3 (Postzaken en correspondentie) opgenomen dat het met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven, gedetineerden in de EBI niet is toegestaan om post te ontvangen van of te verzenden aan gedetineerden die in de EBI verblijven of een zogenaamde EBI-status hebben. 

Het poststuk is afkomstig van iemand die niet in de EBI verblijft. De directeur heeft geweigerd om het poststuk aan klager uit te reiken omdat dit poststuk door die persoon gelijktijdig ook aan andere EBI-gedetineerden is gestuurd en – blijkens de toelichting van de directeur – erop gericht lijkt om contact tot stand te brengen tussen deze gedetineerden en die derde persoon die buiten de inrichting verblijft.  

Uit voornoemde huisregel volgt dat moet worden voorkomen dat EBI-gedetineerden onderling contact met elkaar hebben. Uit de toelichting van de directeur leidt de beroepscommissie af dat hij kennis heeft genomen van de inhoud van de brief. De directeur heeft immers opgemerkt dat verschillende EBI-gedetineerden dezelfde informatie hebben ontvangen van een derde buiten de inrichting, waarin de (onverklaarbare) wens wordt geuit in contact te komen met deze gedetineerden, terwijl dat onwenselijk is omdat EBI-gedetineerden bijvoorbeeld hun gedragingen op elkaar zouden kunnen afstemmen door middel van contact met die derde. In het verlengde van voormelde huisregel acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat de directeur een dergelijke situatie wil voorkomen en uitreiking van deze brief om die reden heeft geweigerd. 

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur om de brief niet aan klager uit te reiken – wegens een risico voor de orde en veiligheid in de inrichting en een risico op voortgezet crimineel handelen – naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden


Deze uitspraak is op 21 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door de secretaris.
 
             voorzitter


 

Naar boven