Nummer 24/42320/GV
Betreft [klager]
Datum 20 augustus 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 2 augustus 2024 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 23 november 2023 gedetineerd. Hij ondergaat hier een aan hem in Polen opgelegde gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden, wegens mishandeling. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 27 mei 2025.
In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking – voor zover in dit geval relevant – voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij in Polen afscheid wenste te nemen van zijn terminaal zieke moeder. In beroep geeft klager aan dat hij de laatste dagen van het leven van zijn moeder met haar wenste door te brengen en dat hij de afscheidsdienst wenst bij te wonen. In beroep is gebleken dat klagers moeder inmiddels is overleden.
Klager heeft eerder (in mei 2024) verzocht om strafonderbreking. Klager gaf toen aan dat zijn moeder ernstig ziek was en waarschijnlijk niet meer lang te leven zou hebben. Ook volgt uit zijn verzoek van destijds dat zijn moeder toen al op de afdeling palliatieve zorg verbleef. De medisch adviseur achtte verlof geïndiceerd. De medisch adviseur gaf aan dat het lastig aan te geven was welke kant het op zou gaan met de gezondheid van klagers moeder. Het zou (tijdelijk) beter kunnen gaan, maar zoals het er op dat moment uitzag, was de kans dat de situatie verder zou verslechteren zeer reëel. Klagers moeder zou dan in een levensbedreigende situatie terechtkomen. Verweerder heeft vervolgens aan klager, bij beslissing van 6 mei 2024, strafonderbreking voor de duur van zeven dagen verleend, zodat hij afscheid kon nemen van zijn moeder in Polen.
Hoewel in beroep namens klager wordt aangevoerd dat de eerder verleende strafonderbreking niet als doel heeft gehad om afscheid te nemen, volgt de beroepscommissie deze stelling, gelet op het voorgaande, niet. Het verlof is toen ook toegekend vanwege de omstandigheid dat verdere achteruitgang en overlijden niet onaannemelijk was. De medisch adviseur achtte in het medisch advies van 31 juli 2024 weliswaar een verlof geïndiceerd vanwege een verdere verslechtering van de gezondheidssituatie van klagers moeder, maar gaf daarbij ook aan dat de medisch adviseur niet gaat over het antwoord op de vraag hoe vaak een dergelijk verlof kan worden verleend.
Hoewel de beroepscommissie klagers wens heel begrijpelijk acht, is zij van oordeel dat verweerder heeft kunnen volstaan met het eenmalig verlenen van strafonderbreking. Er is niet gebleken van (bijzondere) omstandigheden op grond waarvan aan klager nogmaals strafonderbreking had moeten worden verleend voor een afscheidsbezoek aan zijn moeder. Hoewel de gezondheidssituatie van klagers moeder verder was verslechterd, was hem reeds strafonderbreking verleend vanwege een mogelijk overlijden op korte termijn.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
In beroep is namens klager aangegeven dat om een onderbreking voor de duur van 35 dagen is verzocht, omdat klager ook de afscheidsdienst zou willen bijwonen. Het standpunt van verweerder in beroep, dat ten tijde van de bestreden beslissing nog geen sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 34, in samenhang bezien met artikel 24, van de Regeling, is juist. Inmiddels is de situatie echter gewijzigd, omdat klagers moeder is overleden. Nu uit het beroep en de aanvullende stukken duidelijk volgt dat klager verzoekt om de afscheidsdienst te kunnen bijwonen, draagt de beroepscommissie verweerder op om daarover terstond een nieuwe beslissing te nemen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. De beroepscommissie draagt verweerder evenwel op terstond een beslissing te nemen op het door klager, in beroep, gedane verzoek.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. G.C. Bos en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter