Nummer 23/35825/GA
Betreft [klager]
Datum 20 augustus 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een in zijn cel gevonden substantie op zijn eigen kosten opnieuw te laten testen.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 24 augustus 2023 het beklag ongegrond verklaard (A-2023-115). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
Uit de berichten van 26 september 2023 en 7 oktober 2023 van klager begrijpt de beroepscommissie dat mr. J.J. Serrarens klager in deze zaak bijstaat als zijn raadsvrouw. De beroepscommissie heeft de stukken naar haar opgestuurd.
2. De beoordeling
Klager heeft verzocht om de rapporten die hij heeft gehad voor positieve urinecontroles op te vragen. Dit zou aantonen dat de stelling van de directeur, dat klager na de vondst van de substantie nog positieve urinecontroles heeft gehad, niet klopt. De beroepscommissie acht dit echter niet noodzakelijk voor de beoordeling van het beroep. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
De beroepscommissie stelt voorop dat het beklag niet is gericht tegen de disciplinaire straf, opgelegd op 17 februari 2023, wegens de vondst van contrabande, maar slechts tegen de afwijzing van klagers verzoek om de gevonden substantie opnieuw te laten testen. De beroepscommissie zal dan ook alleen daarover oordelen.
De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard.
De directeur heeft aangegeven dat voor het gebruikte testsysteem geen contra-analyse bestaat, althans dat de inrichting daar niet de middelen of vaste wederpartij voor heeft, en dat een contra-analyse dus niet wordt aangeboden.
De beroepscommissie overweegt dat bij een aangetroffen substantie op cel (anders dan bij een urinecontrole) niet zonder meer het recht bestaat op een contra-analyse. Omdat tegenover de verder ongemotiveerde stelling van klager dat de gehanteerde onderzoeksmethode (de Dräger-test) niet betrouwbaar zou zijn, het feit staat dat de substantie (volgens de testuitslag cocaïne) in de cel van klager werd aangetroffen op een verstopplaats, door een drugshond, samen met een spuit, een zeefje, een extra naald en een zogeheten snuifpijpje, heeft de directeur aan de wens van klager voorbij mogen gaan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter