Nummer 24/42515/SJA
Betreft [verzoeker]
Datum 20 augustus 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker], geboren op [geboortedatum] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda (hierna: de directeur) heeft op 8 augustus 2024 het planmatig verlof van verzoeker ingetrokken.
Verzoekers raadsman, mr. R.G. Knegt, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.
De voorzitter heeft de directeur verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. De directeur heeft hierop gereageerd op 19 augustus 2024. Deze reactie is naar verzoeker en zijn raadsman ter kennisgeving doorgestuurd.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
De wet
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting (Bjj) geldt als algemene voorwaarde dat de jeugdige zich tijdens het verlof niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. De directeur kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende, verbinden.
Op grond van het vierde lid van artikel 30 van de Bjj kan de directeur het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige, voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.
Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Bjj stelt de directeur de jeugdige in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor de jeugdige begrijpelijke taal, voordat hij beslist over de intrekking van verlof, bedoeld in artikel 30, derde en vierde lid, van de Bjj.
Toepassing van het horen kan volgens het derde lid van artikel 61 van de Bjj in dit geval achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of indien de gemoedstoestand van de jeugdige daaraan in de weg staat. Dit laat onverlet dat de jeugdige zo spoedig mogelijk achteraf alsnog wordt gehoord.
Standpunt verzoeker
Het verlof van verzoeker is tot nadere orde en voor onbepaalde tijd ingetrokken. Dat heeft grote consequenties voor hem. De aan hem opgelegde PIJ-maatregel loopt ten einde. Het is daarom in het belang van verzoeker dat (begeleid) verlof zoveel mogelijk doorgaat. Dat heeft ook de rechtbank in de laatste verlengingsbeslissing overwogen.
Overwegingen voorzitter
Bij ingrijpende beslissingen, zoals het intrekken van verlof, is het horen van de jeugdige wettelijk verplicht (zie de wettelijke bepalingen hierboven). Op deze manier kunnen de belangen van de jeugdige worden betrokken in de besluitvorming.
Volgens verzoeker is hij niet gehoord voordat de beslissing werd genomen. De voorzitter constateert dat de beslissing aan verzoeker schriftelijk is meegedeeld, maar dat hierop (anders dan gebruikelijk, gezien het format) niet staat vermeld dat verzoeker is gehoord en wat hij daarbij heeft verklaard.
De directeur heeft, op de vraag van de voorzitter of verzoeker is gehoord voordat de beslissing werd genomen, geantwoord dat verzoeker is gesproken door de vervangende behandelcoördinator en het plaatsvervangend hoofd veiligheid.
Gelet hierop gaat de voorzitter, voorlopig oordelend, ervan uit dat de wettelijke hoorplicht niet is geschonden. Daarnaast kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het is voor verzoeker evident belangrijk dat zijn verlof kan doorgaan, maar dat moet wel op een veilige manier kunnen. Dat er strafrechtelijke content op zijn telefoon is gevonden, is ernstig. Hierdoor kan de directeur er niet zonder meer van uitgaan dat de verloven van verzoeker veilig en goed zullen verlopen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur in redelijkheid beslissen om het verlof van verzoeker – voorlopig – in te trekken, in afwachting van de uitkomsten van het politieonderzoek.
De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2024 gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter