Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41992/GV, 12 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/41992/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    12 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 11 juli 2024 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is op 9 mei 2024 plotseling gearresteerd in verband met de tenuitvoerlegging van een Belgisch vonnis. Hij heeft hiertoe nooit een meldoproep ontvangen, waardoor hij een groot aantal praktische zaken rondom huisvesting, financiën en werk niet heeft kunnen regelen. 

Klager ziet zich sinds 2022 geconfronteerd met het Belgische vonnis. Daarbij gaat het om feiten die dateren uit 2015 en 2016. Klager heeft in het kader van de overleveringsprocedure, die in 2023 door België is gestart, uitgebreid verweer gevoerd op basis van het ‘ne bis in idem’ beginsel. Die verweren zijn verworpen, waardoor klager uiteindelijk bericht heeft ontvangen dat Nederland op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) twee vonnissen uit België heeft overgenomen. Klager heeft voor dezelfde soort feiten reeds van 2016 tot en met 2020 in detentie in Nederland doorgebracht, waarbij hij van 6 mei 2019 tot 6 mei 2020 aan een penitentiair programma (PP) deelnam. 

Gedurende klagers deelname aan het PP heeft hij hard aan zichzelf gewerkt. Klager heeft vanaf 1 mei 2020 geprobeerd zijn leven weer volledig op de rit te krijgen, waarbij hij een vrij rigoureuze beslissing heeft genomen om Brabant te verruilen voor huisvesting in Rotterdam. Daarbij heeft klager afstand genomen van zijn criminele netwerk en voormalige vrienden en kennissen. Hij heeft nu slechts een zeer beperkte kring aan personen waarop hij voor zijn verhuizing een beroep kan doen. Klager heeft helaas geen familieleden meer om zich heen waar hij op terug kan vallen. Zijn ouders en zijn zus zijn overleden. Andere naaste familieleden waarop klager een beroep kan doen zijn er niet.

De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling is geëindigd op 4 mei 2022. Uit het overgelegde schrijven van de reclassering van        2 december 2022 blijkt een bevestiging van het voorgaande. Daarin wordt ook benoemd dat klager afstand heeft genomen van zijn criminele netwerk door te verhuizen naar Rotterdam, dat hij een vrijwilligersfunctie vervult als steunend contact voor ex-gedetineerden en dat hij schuldenvrij is. Klager heeft er dus alles aan gedaan om zijn leven na detentie op te pakken en heeft dit met het nodige succes gedaan. Dat hij dus heeft kunnen weten dat de Belgische straf boven zijn hoofd hing klopt, maar de conclusie dat hij vanaf dat moment een en ander gereed had kunnen maken voor zijn detentie, is gelet op de genoemde omstandigheden niet terecht. 

In 2023 werd klager middels een Europees Aanhoudingsbevel in overleveringsdetentie geplaatst. Deze overleveringsdetentie is uiteindelijk geschorst, waarbij hij een wekelijkse meldplicht kreeg, maar wel in afwachting van de daadwerkelijke overlevering in vrijheid het proces mocht afwachten. Op dat moment heeft klager maatregelen getroffen, nu hij de reële verwachting had dat hij aan België zou worden overgeleverd. Het Europees Aanhoudingsbevel werd echter onverwachts ingetrokken, waardoor de dreigende detentie in België van de baan was. De reguliere WETS-procedure zou gaan lopen, waarbij klager van het Openbaar Ministerie (OM) de toezegging had gekregen om nadere afspraken te maken over een eventuele executie op welk moment dan ook. 

Daarnaast is het zo dat praktisch alle WETS-veroordeelden zich middels een zelfmeldprocedure mogen melden. Klager heeft echter de pech gehad dat er sinds eind 2023 geen personen werden opgeroepen voor de zelfmeldprocedure. Wanneer dit wel het geval was, dan had klager vier tot zes weken de tijd gekregen om zichzelf te melden en een en ander gereed te maken voor zijn detentie. Deze mogelijkheid is hem nu niet geboden.

Door [naam] van [bedrijf] is aangegeven dat het van groot belang is dat klager komt helpen bij de lopende projecten. [Naam] heeft de lopende opdrachten verduidelijkt door een groot aantal opleverbonnen/werkbonnen te overleggen. Klager moet nog werkzaamheden afronden waar hij aan begonnen was. Hij weet wat er moet gebeuren. Daarnaast zijn er nog niet ingeplande werkzaamheden bij klager ondergebracht waarvoor nog een andere monteur gezocht moet worden. Klager wil deze opdrachten zelfstandig afronden of op de juiste wijze overdragen. Hij heeft de intentie om een waarnemer bereid te vinden die zijn werkzaamheden gedurende zijn aanwezigheid kan uitvoeren, zodat hij zijn werkzaamheden na detentie weer kan oppakken. 

Tot slot moet klager zijn boekhouding en belastingaangifte nog in orde maken. Zijn boekhouder heeft het belang hiervan reeds onderschreven. Het is voor klagers boekhouder niet mogelijk om middels een zakelijk bezoek deze zaken in de inrichting af te wikkelen. Uit een overgelegd schrijven blijkt dat klagers boekhouder niet tot reizen in staat is. Het is van belang dat klager zijn financiële zaken op de juiste wijze afrondt, om niet opnieuw in de financiële problemen te komen. Het is niet mogelijk om een derde klagers financiële situatie met de boekhouder te laten afwikkelen. Theoretisch is bijna alles mogelijk om vanuit detentie te regelen. In de praktijk blijkt dit niet het geval te zijn. Klager heeft eenmalig een zakelijke bezoekafspraak gehad, maar deze werd vroegtijdig afgebroken. De zakelijke bezoekafspraken zijn bovendien gemaximeerd en moeten door de zeer recente overplaatsing van klager opnieuw aangevraagd en gemotiveerd worden. Daarnaast is het zo dat een aantal terugbelverzoeken van klagers raadsman klager niet bereikt hebben. 

Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, omdat geen sprake is van dringende omstandigheden, waarbij zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is. Klager heeft voorafgaand aan zijn detentie geen adequate maatregelen getroffen voor de periode dat hij in detentie zou gaan verblijven. Eén van de twee vonnissen is al in 2022 onherroepelijk geworden. Sindsdien weet klager dat hij op den duur een (lange) gevangenisstraf moet uitzitten. Het feit dat klager al die tijd heeft nagelaten om bijvoorbeeld een zaakwaarnemer aan te stellen voor het geval dat hij (ineens) zijn detentie moet ondergaan, kan niet leiden tot het aannemen van bijzondere omstandigheden die een strafonderbreking rechtvaardigen. 

Er is niet gebleken van onvoorziene omstandigheden die klager redelijkerwijs niet kan hebben zien aankomen en die daarom niet voor zijn rekening behoren te komen. In dat verband verwijst verweerder naar RSJ 6 februari 2002, 02/0104/GV, RSJ 26 maart 2008, 08/0583/GV, RSJ 5 januari 2010, 09/3370/GV, en RSJ 20 juli 2017, 17/1503/GV. In al die gevallen kon een afwijzing van het verzoek om strafonderbreking niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Een snelle (abrupte) aanhouding maakt dit volgens de beroepscommissie niet anders (vergelijk RSJ 25 augustus 2021, 21/20050/GV). 

Daarnaast is het onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers zakelijke belangen niet (tijdelijk) door iemand anders kunnen worden behartigd, dan wel dat hij zijn zaken niet op afstand, vanuit detentie, kan regelen. Voor zover klagers raadsman opmerkt dat klagers boekhouder klager buiten de inrichting nodig heeft, geldt dat niet valt in te zien waarom een derde de bedrijfsadministratie niet ter hand van de boekhouder zou kunnen stellen. 

 

3. De beoordeling
Klager is sinds 9 mei 2024 gedetineerd. Hij ondergaat twee door de Belgische strafrechter opgelegde gevangenisstraffen van in totaal 2725 dagen met aftrek, wegens – kort gezegd – handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 7 juli 2029.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde moet daarvoor aantonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee weken voor het regelen van praktische zaken (van zakelijke aard). De beroepscommissie is van oordeel dat uit de dossierstukken voldoende aannemelijk wordt dat klager een zakelijk belang heeft, waarvoor zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Zij overweegt daartoe als volgt. 

Klager heeft geprobeerd om zijn financiële zaken – waaronder zijn boekhouding en belastingaangifte – vanuit de inrichting te regelen, maar dat is niet gelukt. Zijn vriendin is op zakelijk bezoek geweest, maar zij heeft onvoldoende inhoudelijke kennis van klagers financiële situatie. De beroepscommissie begrijpt dat het in dit geval ondoenlijk is om een derde contact op te laten nemen met klagers boekhouder, om de financiële zaken af te handelen. Dit geldt temeer, nu klager werkzaam was als zelfstandige zonder personeel. 

Daarnaast volgt uit de stukken dat klager nog een aantal openstaande opdrachten bij klanten heeft die hij moet afronden of overdragen. Bij klagers zakelijke belangen zijn dus ook belangen van derden betrokken (vergelijk RSJ 14 september 2022, 22/28937/GV). 

Reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 


Deze uitspraak is op 12 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven