Nummer 24/38269/GM
Betreft [Klager]
Datum 9 september 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij geen adequate behandeling krijgt voor zijn hernia.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft veel pijn. Tijdens zijn detentie heeft hij niet de juiste behandeling gekregen en de voorgeschreven medicatie heeft niet geholpen. Op het moment dat klager zich meldde bij de medische dienst, werd hij niet begrepen. Klager kan niet rustig zitten of lang lopen, maar hij moest wel gaan werken. Klager heeft regelmatig een verzoekbriefje naar de medische dienst gestuurd, maar hij is niet opgeroepen.
Standpunt van de inrichtingsarts
Op 18 augustus 2023 is klager vanuit een andere PI overgeplaatst naar de PI Sittard. De eerste aantekening in het dossier van rugklachten is van 19 september 2023. De verpleegkundige constateert dan dat er eerder geen meldingen over deze klachten zijn opgenomen in het medisch dossier. Op 3 oktober 2023 heeft een verpleegkundige een verslag opgesteld en dit verslag gaat specifiek over de rugklachten. Op 18 oktober 2023 is klager op consult geweest bij de inrichtingsarts. Uit neurologisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een hernia nuclei pulposi en tijdens ditzelfde consult is een verwijzing gemaakt voor een röntgenfoto van de rug en de SI gewrichten. Op 20 oktober 2023 is een foto gemaakt, waaruit blijkt dat er sprake is van lumbale artrose en een vernauwing ter hoogte van L4-5. Klager is dan bij de fysiotherapeut in behandeling. Op 3 november 2023 lijken de klachten te verergeren en wordt klager doorverwezen naar de neuroloog. Tijdens lichamelijk onderzoek die dag zijn er geen alarmsymptomen geconstateerd.
Klager is doorgestuurd naar het Wervelkolomcentrum Zuyd. Het secretariaat heeft op verzoek van de inrichtingsarts telefonisch contact opgenomen met het Wervelkolomcentrum Zuyd, dat duidelijk maakte dat klager (afgezien van een spoedsituatie) pas in januari/februari 2024 daar terecht kon. Op 17 november 2023 is tramadol aan de pijnmedicatie toegevoegd. Op 29 november 2023 is deze medicatie weer gestopt, omdat klager last kreeg van bijwerkingen. Op 24 november 2024 eiste klager dat er een MRI-scan zou worden gemaakt. Toen werd uitgelegd dat dit niet mogelijk is binnen detentie, is klager boos weggelopen. Op 1 december 2023 is de afspraak van de neuroloog verplaatst, omdat de echtgenote van klager van deze afspraak op de hoogte was gekomen.
3. De beoordeling
NHG-Standaarden zijn bedoeld om het medisch beleid van huisartsen te ondersteunen en hebben als doel de kwaliteit van de huisartsenzorg te bevorderen. De NHG-Standaarden zijn richtlijnen voor de behandeling en diagnostiek van diverse veelvoorkomende aandoeningen. De NHG Standaarden zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten. Hoewel huisartsen (gemotiveerd) van de NHG Standaarden kunnen afwijken, kan het zonder adequate uitleg afwijken van een richtlijn van betekenis zijn voor de beoordeling van een beroep tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.
In de NHG-Standaard Lumbosacraal radiculair syndroom (LRS) is LRS gedefinieerd als uitstralende pijn in één bil of been, al dan niet met andere prikkelingsverschijnselen (paresthesieën) en neurologische uitvalsverschijnselen (hypesthesie/hypalgesie, parese, verlaagde reflexen), die suggestief is voor prikkeling van één (soms twee) specifieke lumbosacrale zenuwwortel(s), meestal als gevolg van een discushernia.
De NHG Standaard LRS houdt verder in dat bij (de verdenking van) LRS een controletermijn in acht wordt genomen. Ingeval van hevige pijn moeten patiënten na één of twee dagen weer worden opgeroepen en in de overige gevallen geldt voor een nieuwe oproeping een termijn van twee tot vier dagen (en vervolgens één keer per twee weken). Dit betekent dat de huisarts bij een vermoeden van LRS een proactieve houding aanneemt en de patiënt zelfstandig en afhankelijk van de klachten binnen de betreffende in de NHG Standaard LRS gegeven termijn oproept en dat hij een oproeping niet laat afhangen van het initiatief van de patiënt.
Een hernia is over het algemeen moeilijk te behandelen. Het kan voorkomen dat (pijn)klachten vanzelf weer verdwijnen.
Uit het (medisch) dossier volgt dat er voldoende aandacht is besteed aan klagers hernia en dat het door de inrichtingsarts ingezette beleid niet onzorgvuldig kan worden genoemd. Klager is fysiotherapie aangeboden en hij is doorverwezen voor neurologisch onderzoek. Er is een röntgenfoto van de rug gemaakt en de inrichtingsarts heeft klager, toen de klachten toenamen, opnieuw doorgestuurd naar de neuroloog. Naar aanleiding van de bevindingen van de neuroloog is klager doorverwezen naar het Wervelkolomcentrum Zuyd om door een multidisciplinair team te worden onderzocht. Na de laatste doorverwijzing heeft het secretariaat op verzoek van de inrichtingsarts contact opgenomen met het Wervelkolomcentrum Zuyd om te informeren wanneer klager daar terecht kon. Dat klager op een wachtlijst is geplaatst, kan de inrichtingsarts niet worden verweten. In de tussentijd is aan klager (aanvullend) tramadol ter verlichting van de pijnklachten voorgeschreven.
Wel heeft de beroepscommissie vastgesteld dat de inrichtingsarts niet proactief de klachten heeft gemonitord zoals in de NHG Standaard LRS is bedoeld en telkens pas heeft geacteerd op het moment dat klager zich weer bij de medisch dienst meldde. Het had in de rede gelegen op een gegeven moment een controleafspraak in te plannen. Gezien de overige omstandigheden en het verdere, niet onzorgvuldige, handelen van de inrichtingsarts, is die tekortkoming alleen echter niet zwaarwegend genoeg om het beroep gegrond te verklaren.
Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter