Nummer 24/39111/GB
Betreft [klager]
Datum 31 juli 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 januari 2024 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 15 februari 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Coster, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
De situatie
Klager verbleef in het HVB van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 16 januari 2024 is hij geplaatst in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel, omdat hij vanwege zijn veroordeling in eerste aanleg in aanmerking kwam voor plaatsing in een gevangenis, omdat de directeur van de locatie De Schie heeft verzocht om klager niet in de gevangenis van de locatie De Schie te plaatsen en vanwege klagers status als gedetineerde met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM).
In beroep wordt namens klager – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Hoewel klager het in de eerste plaats oneens is met zijn GVM-status, miskent de beslissing van verweerder dat een plaatsing in de gevangenis van de locatie De Schie betekent dat klager op een andere afdeling wordt geplaatst met ander personeel en andere gedetineerden. Daarnaast heeft klager zich tijdens zijn verblijf in het HVB van de locatie De Schie altijd goed gedragen.
De regelgeving
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.
Dit geldt op grond van artikel 25, achtste lid, van de Regeling echter niet voor gedetineerden die een verhoogd vlucht- of maatschappelijk risico vormen. Hoewel uit de toelichting op de wijziging van de Regeling volgt dat verweerder een GVM-gedetineerde waar mogelijk regionaal zal plaatsen, is dit van ondergeschikt belang. Verweerder moet onder andere rekening houden met de gewenning aan het gebouw en de interne procedures van de inrichting en de gewenning aan het personeel van de inrichting (Stcrt. 2022, 33928). Daarnaast kan verweerder GVM-gedetineerden op grond van artikel 25, tweede lid, van de Regeling regelmatiger overplaatsen zonder dat het concrete gedrag van de gedetineerde hiertoe aanleiding geeft.
De inhoudelijke beoordeling
Vanwege klagers plaatsing op de GVM-lijst, kan hij alleen geplaatst worden in een daarvoor bestemde inrichting. Klager valt in de categorie ‘hoog’ en kan daarom alleen in de PI Achterhoek te Zutphen, de PI Alphen te Alphen aan den Rijn, de PI Arnhem, de PI Krimpen aan den IJssel, de PI Leeuwarden, de PI Lelystad, de locatie De Schie, de PI Sittard, de PI Vught of de locatie Roermond worden geplaatst (zie de circulaire Gedetineerden met een vlucht en/of maatschappelijk risico d.d. 8 juli 2021).
Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de beslissing voor klager wrang voelt omdat hij zich in de locatie De Schie altijd goed heeft gedragen, staat in het selectieadvies van de inrichting dat klager al geruime tijd in de locatie De Schie heeft verbleven, dat hij op de GVM-lijst staat in verband met een risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf en dat wordt verzocht om dat risico te verkleinen door klager niet in de gevangenis van de locatie De Schie te plaatsen. Dat is in lijn met wat artikel 25, achtste lid, van de Regeling beoogt. In de toelichting op de wijziging van de Regeling staat dat het bij GVM-gedetineerden van belang is om gewenning aan het gebouw van de inrichting, aan interne procedures en aan personeel zoveel als mogelijk tegen te gaan en dat moet worden voorkomen dat deze gedetineerden een machtspositie verwerven in de inrichting (Stcrt. 2022, 33928).
Voor zover namens klager wordt aangevoerd dat hij bij een doorplaatsing op een andere afdeling zou worden geplaatst en dat daar ander personeel werkt, geldt dat dit niet maakt dat er geen sprake meer zou kunnen zijn van gewenning aan het gebouw van de inrichting en de interne procedures.
Daarnaast geldt dat de PI Krimpen aan den IJssel en de locatie De Schie in hetzelfde arrondissement liggen en dat uit de reactie op het beroepschrift blijkt dat klager wekelijks bezoek ontvangt en veel met zijn familie belt.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 31 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter