Nummer 24/41533/STA, 24/41534/STA en 24/41535/STA
Betreft [verzoeker]
Datum 2 juli 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 24 juni 2024 aan verzoeker een afzonderingsmaatregel, een postmaatregel en een bezoekmaatregel opgelegd.
Verzoekers raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De standpunten
Standpunt van verzoeker
Er zouden vermoedens bestaan dat, onder anderen, verzoeker betrokken is bij drugshandel binnen de instelling. Verzoekers naam is in dit verband door medepatiënten genoemd, wat onterecht is. Verzoeker ontkent enige betrokkenheid. Ook is er bij de kamercontrole van 21 juni 2024 niets aangetroffen wat kan duiden op verzoekers betrokkenheid. Gelet op het feit dat de maatregelen pas dagen na het overlijden van een medepatiënt zijn opgelegd, treffen ze geen doel. Verzoeker is niet afgesloten van communicatie, aangezien hij ondanks de opgelegde maatregelen, nog tweemaal per dag mag bellen. De telefoon en enkelband van verzoeker zijn onderwerp van onderzoek. Deze onderzoeken moeten vlot kunnen plaatsvinden. Ten aanzien van de enkelband bleek op 24 juni 2024 al dat er geen sprake is van een afwijkend patroon ten opzichte van eerdere verloven. Het is vanzelfsprekend dat er onderzoek verricht moet worden, maar de maatregelen moeten niet langer voortduren dan strikt noodzakelijk. Enige noodzaak om verzoeker te beperken is er niet, nu de data inmiddels in handen van de instelling zijn. Het onderzoek duurt langer dan noodzakelijk en de maatregelen duren om die reden onrechtmatig lang voort. Bovendien kan ook met een minder ingrijpende maatregel zoals een afdelingsarrest worden volstaan.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Op 21 juni 2024 is voor de tweede keer in relatief korte tijd een patiënt van de instelling overleden, vermoedelijk door het gebruik van (mogelijk vervuilde) drugs. De instelling is een onderzoek hiernaar gestart en heeft nog dezelfde dag een aantal maatregelen getroffen die noodzakelijk zijn geacht met het oog op (een van) de belangen genoemd in artikel 32, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Het onderzoek ziet op de doodsoorzaak en de omstandigheden die tot de dood van de patiënten hebben geleid en wordt zowel door de instelling als door de forensische recherche verricht. Eén van de aspecten van dit onderzoek is het achterhalen van de patiënt(en) die in drugs handelt/handelen. Er waren en zijn serieuze signalen – afkomstig van verklaringen van anderen waarover ten behoeve van de orde en veiligheid binnen de instelling en om het lopende onderzoek niet te belemmeren geen details kunnen worden vrijgegeven – dat verzoeker hierbij betrokken is. Deze signalen zijn veelvuldig, consistent en serieus en er is nadere informatie naar voren gekomen die om nader onderzoek vraagt. Om te voorkomen dat nog langer in drugs, die klaarblijkelijk levensgevaarlijk kunnen zijn, wordt gehandeld, is verzoeker in afzondering geplaatst en is er tevens een post- en een bezoekmaatregel opgelegd. Dit dient ter bewaking van de veiligheid van anderen en om te achterhalen wie daadwerkelijk in drugs handelen of hebben gehandeld.
3. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat hier, gelet op het lopende onderzoek naar twee recente sterfgevallen binnen de instelling en de vermoedelijke rol van verzoeker in de handel in eventueel vervuilde drugs die bij die sterfgevallen mogelijk een rol hebben gespeeld, niet het geval. Details over de signalen die de instelling heeft ontvangen over mogelijke betrokkenheid van verzoeker kunnen weliswaar – begrijpelijkerwijs – niet worden vrijgegeven, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzitter prevaleert het belang van het onderzoek gezien de ernst van de situatie vooralsnog boven het belang van verzoeker om zich vrij door de instelling en over de afdeling te kunnen bewegen, bezoek te kunnen ontvangen en post te kunnen ontvangen en verzenden.
Nu de beslissingen van het hoofd van de instelling niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt, zal de voorzitter de verzoeken afwijzen.
4. De uitspraak
De voorzitter wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is op 2 juli 2024 gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.
secretaris voorzitter