nummer: 08/1564/GM
betreft: [klager] datum: 7 november 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 juni 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2008, gehouden in de p.i. Amsterdam is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsvrouw voornoemd.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Utrecht heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 april 2008, betreft het niet verstrekken van pijnmedicatie en het niet adequaat reageren op klaagsters pijnklachten.
2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Namens klaagster is aangevoerd dat de tandarts op 11 april 2008 bij klaagster een wortel heeft getrokken en gehecht. Aangekondigd werd dat klaagster ibuprofen voorgeschreven zou krijgen tegen de pijn. Om half vijf die middag bleek dat er geen medicatie
was voorgeschreven. Het hele weekend is zij verstoken gebleven van medicatie, terwijl ze veel pijn ondervond. Op 14 april 2008 bleek haar gezicht opgezwollen en nam klaagster contact op met een piw-ster. Deze heeft de medische dienst gebeld en gevraagd
waarom klaagster geen medicatie had gehad en of iemand bij haar langs kon komen. Klaagster heeft daartoe een verzoekbriefje ingeleverd. De dag erna werd zij niet bezocht, omdat zij niet op de lijst stond. Ook na het verzoek van haar raadsvrouw werd
klaagster niet door de medische dienst bezocht. Haar gezicht was nog meer gaan opzwellen, haar oog was dicht, zij verkeerde in ademnood en had hevige hoofdpijnen. Daarna heeft kaagster de kaakchirurg bezocht en bleek dat de gevolgen van het nalatig
handelen ernstig zijn en minder zouden zijn geweest als adequater was opgetreden.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klaagster is op 11 april 2008 door de tandarts behandeld. Er werd gemeld dat ze paracetamol kon innemen bij pijnklachten. Deze zouden te verkrijgen zijn op de leefafdeling. Dat zij niet op 14 april 2008 door de medische dienst is gezien heeft te maken
met de inschatting die gemaakt is na het telefoontje van een PIW-er en het ontbreken van een sprekersbriefje. Op 15 april 2008 is zij door een verpleegkundige gezien. Daarbij is Brufen voorgeschreven en een afspraak gemaakt bij de tandartsassistente
voor de dag erna. Deze heeft een afspraak met de kaakchirurg gemaakt voor 18 april 2008. Op 17 april 2008 is klaagster wederom door de verpleegkundige gezien die, gelet op de toegenomen zwelling, de afspraak met de kaakchirurg vervroegd heeft naar 17
april 2008.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk dat klaagster vanwege haar pijnklachten en de zwelling contact heeft gezocht met de medische dienst. Vast staat dat het niet gelukt is op dat moment iemand van de medische dienst te spreken of medicatie verstrekt te
krijgen. Als reden hiervoor is aangevoerd dat klaagster geen sprekersbriefje zou hebben ingevuld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt daarentegen duidelijk naar voren dat een PIW-er gebeld heeft met de medische dienst en daarbij de ernst
van de situatie geduid heeft. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de medische dienst heeft nagelaten bij klaagster te komen kijken en haar daarbij van de nodige medicatie te voorzien en ook verder op die dag geen actie heeft ondernomen. Daar komt nog bij
dat duidelijk is geworden dat klaagster ook in de dagen voorafgaand aan 14 april 2008 van medicatie verstoken is gebleven.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de verpleegkundige moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Klaagster zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de p.i. Utrecht toekomende tegemoetkoming op € 75,-.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 november 2008
secretaris voorzitter