Nummer 23/35975/GB
Betreft [klager]
Datum 5 juni 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot detentiefasering in Nederland.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 31 augustus 2023 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. D. Matadien, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
De situatie
Klager is sinds 27 maart 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar en zes maanden met aftrek, wegens openlijke geweldpleging, mishandeling, vuurwapenbezit, poging tot doodslag en diefstand met geweld. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 17 september 2027.
Klager heeft een verzoek gedaan tot detentiefasering in Nederland. De beroepscommissie maakt hieruit op dat klager verzoekt om plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) of deelname aan een penitentiair programma (PP).
De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van artikel 20ab van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) duurt het re-integratieverlof voor extramurale arbeid minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden. Op grond van artikel 4, aanhef en onder b., van de Regeling wordt verlof geweigerd in geval van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare of het plegen van strafbare feiten.
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet kunnen gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een PP. Op grond van artikel 6 van de Penitentiaire maatregel komen gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht of die zullen worden uitgeleverd niet in aanmerking voor deelname aan een PP.
De inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken blijkt dat klager geen verblijfsvergunning meer heeft en dat aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Klager komt vanwege de op hem rustende vertrekplicht niet in aanmerking voor een deelname aan een PP.
Voor zover klager stelt dat hij in het kader van de verblijfsprocedure een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank heeft ingediend en dat daarom sprake is van procedureel rechtmatig verblijf, geldt het volgende. In afwijking van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 kan de vreemdeling met een inreisverbod op grond van artikel 66a, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen rechtmatig verblijf hebben, tenzij één van de in dat artikel genoemde uitzonderingen van toepassing is. In afwijking van het zesde lid kan de vreemdeling met een inreisverbod echter geen rechtmatig verblijf hebben in geval de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd (zie artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000). Dat laatste is in klagers geval aan de orde.
Ten aanzien van de plaatsing in de BBA overweegt de beroepscommissie als volgt.
Aan klager is een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt het inreisverbod voor ten hoogste vijf jaar gegeven, tenzij de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Bij klager is sprake van deze uitzondering, aangezien aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar is opgelegd. Gelet op artikel 4, aanhef en onder b., van de Regeling komt klager dus niet in aanmerking voor verlof en dus ook niet voor plaatsing in een BBA.
Klager komt overigens gelet op de einddatum van zijn detentie op dit moment sowieso niet in aanmerking voor een plaatsing in een BBA of een deelname aan een PP. De bestreden beslissing is daarom juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F. Sieders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter