Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1643/GA, 18 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1643/GA

betreft: [klager] datum: 18 november 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Üzümcü, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 juli 2008 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld Detentiecentrum in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H. Üzümcü om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 350,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de vermissing van kleding.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat klager een grotere schade heeft geleden. Klager begroot die schade op € 600,=. Daarnaast is klager van mening dat hem een vergoeding toekomt voor immateriële schade
omdat hij gedurende vijf maanden zijn kleding heeft moeten missen. Klager vraagt daarom om toekenning van een tegemoetkoming van € 900,= en daarnaast veroordeling van de directeur voor het Detentiecentrum in de kosten voor rechtsbijstand. Verzoeker wil
in de gelegenheid worden gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten.

De directeur heeft zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming niet kenbaar gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

De beklagcommissie heeft aan klager een tegemoetkoming toegekend ter zake van de vermissing van hem toebehorende kleding. Zij is kennelijk tot de hoogte van het toegekende bedrag gekomen door het door klager geclaimde schadebedrag te middelen met de
door de directeur aan klager aangeboden schadevergoeding.
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of de in de Pbw voorziene tegemoetkoming mede bedoeld is als schadevergoeding. Uitgangspunt is voor de beroepscommissie steeds geweest dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak
en
dat voor de vergoeding van de geleden schade andere wegen openstaan. Daarbij is gedacht aan een verzoek aan de directeur om de schade te vergoeden dan wel de gang naar de civiele rechter. Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of
beschadiging van voorwerpen die aan een gedetineerde toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het voor de hand om – op verzoek klager – tot een vergoeding van de schade te komen en deze dus mee te wegen bij de
vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat indien de beroepscommissie een verzoek om schadevergoeding in het kader van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk honoreert bij de vaststelling van de
tegemoetkoming, de klager het recht om een verzoek tot schadevergoeding aan de directeur te doen verspeelt.

Indien wordt verzocht schade te vergoeden, moet die schade op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld.

In de onderhavige zaak is – door de uitspraak van de beklagcommissie, waartegen door de directeur geen beroep is ingesteld – vast komen te staan dat de directeur verantwoordelijk is voor de door klager ondervonden schade ten gevolge van de vermissing
van zijn kleding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen derhalve schadevergoedingsaspecten betrokken worden bij de tegemoetkomingsbeslissing. De hoogte van de door klager geleden schade kan evenwel niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld.
Klager heeft bij de beklagcommissie aangegeven dat die schade € 500,= zou bedragen terwijl in beroep wordt aangevoerd dat de schade € 600,= bedraagt, te vermeerderen met een bedrag van
€ 300,= voor door klager geleden immateriële schade. Voor het schadebedrag heeft klager geen enkele onderbouwing kunnen leveren.

Ten aanzien van de gestelde immateriële schade wordt het bestaan noch de hoogte ervan aannemelijk gemaakt. Voor zover met die schade bedoeld wordt het door klager ondervonden ongemak in verband met het moeten missen van zijn kleding, acht de
beroepscommissie dit ongemak niet van dien aard dat dit een bedrag als verzocht zou kunnen rechtvaardigen.

De beroepscommissie acht weliswaar onvoldoende aannemelijk dat klager schade heeft geleden tot het door hem gestelde bedrag, maar zal de beslissing van de beklagcommissie in stand laten nu alleen klager beroep heeft ingesteld. Het beroep zal daarom
ongegrond worden verklaard.

Voor zover door klager om een kostenveroordeling is verzocht, geldt dat de Pbw een mogelijkheid daartoe niet kent.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven