Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37762/GB, 20 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer    23/37762/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    20 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 1 december 2023 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager komt per 31 maart 2023 in aanmerking voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Hij heeft gedurende 90% van zijn detentie deelgenomen aan het plusprogramma. Hij heeft verder meerdere relevante certificaten gehaald omtrent het re-integratiedoel arbeid en hij neemt deel aan de arbeid. Klager heeft naast het behalen van deze certificaten een agressieregulatietraining, een leefstijltraining en een cognitieve vaardighedentraining met succes gevolgd. Risico’s die specifiek bij klager worden gezien, zijn door deelname aan deze trainingen afgenomen. 

De reclassering zou klager geen begeleiding kunnen bieden, vanwege het gestelde ‘zeer risicovolle’ criminele netwerk waarvan klager deel zou hebben uitgemaakt. Op welke wijze thans sprake zou zijn van een netwerk, anders dan dat klager is veroordeeld voor feiten in vereniging begaan binnen een gesteld netwerk, blijkt niet. Klager is inmiddels jarenlang gedetineerd zonder dat gebleken is van enige dreiging, vanuit welk netwerk dan ook. Hij heeft bijvoorbeeld evenmin toezichtsmaatregelen opgelegd gekregen, terwijl de praktijk leert dat risicovolle gedetineerden toezichtsmaatregelen opgelegd krijgen.

Op geen enkele wijze blijkt verder dat bij klager betrokken professionals enig risico hebben gelopen door hun betrokkenheid bij klager. Bij deze stand van zaken blijkt niet dat sprake is van onderbouwde risico’s die niet door het opleggen van bijzondere voorwaarden zouden kunnen worden ondervangen. Niet valt in te zien waarom risico’s niet kunnen worden ondervangen met een strikte inkadering door bijzondere voorwaarden, zeker gegeven het feit dat de beoogde werkgever op loopafstand van de BBA is gelegen en bijna letterlijk zicht op klager kan worden gehouden. Verder volgt uit de risicoscreener dat matige zorgen bestaan voor toekomstig geweld buiten de inrichting. 

Van belang is op te merken dat klager niet kan worden verweten dat de reclassering geen werkzaamheden wil verrichten. Klager heeft inmiddels in ruime mate de gevolgen ervaren van de opstelling van de reclassering die leidde tot, of in ieder geval bijdroeg aan, de afwijzing van tot op heden ingediende verzoeken om re-integratieverlof. 

Verder is opmerkelijk dat de reclassering kennelijk enerzijds wil dat klager verdiepingsdiagnostiek ondergaat, terwijl vervolgens eventuele interventies als gevolg van de uitkomsten van de diagnostiek niet uitvoerbaar zijn, vanwege het door de reclassering ingenomen standpunt over het niet kunnen bieden van begeleiding. 

Er is sprake van een kort strafrestant, zodat de belangen van klager in het kader van zijn resocialisatie zwaar moeten wegen. 

Standpunt van verweerder
Klager is op 30 januari 2024 voor de duur van zes weken gedegradeerd naar het basisprogramma en daarom voldoet hij momenteel op grond van artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid. 

Klager is onherroepelijk veroordeeld in het zogenaamde [naam proces]. Blijkens het arrest is hij samen met anderen intensief betrokken geweest bij voorbereidingshandelingen voor moord. De ernst van het oogmerk (voorbereiding tot moord), het bedrijfsmatige en professionele karakter van de werkzaamheden en de hoge mate van activiteit van de organisatie, betekenen dat deze organisatie volgens het gerechtshof tot een grote mate van ontwrichting van de samenleving en de maatschappelijke veiligheid heeft geleid. Gelet op de strafoverwegingen van het gerechtshof is het zeer aannemelijk dat het vanwege de huidige tijdsgeest tot (ernstige) maatschappelijke onrust zal leiden als klager reeds in deze fase van zijn detentie in een BBA wordt geplaatst.

Klagers raadsman heeft in het beroepschrift gesteld dat klagers belang bij detentiefasering steeds zwaarder gaat wegen, nu de einddatum van zijn detentie nadert. Het is op dit moment echter allerminst zeker dat klager volgende maand voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Zo heeft de reclassering in haar advies van 15 februari 2024 negatief geadviseerd over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie heeft een vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering wordt op 2 april 2024 op zitting behandeld. Op dit moment kan er dus niet van uit worden gegaan dat sprake is van een kort strafrestant. 

Het is niet verantwoord om alle andere personen die betrokken zijn bij het eventuele verblijf van klager in de BBA en tijdens het verrichten van extramurale arbeid aan de door de reclassering uiteengezette risico’s bloot te stellen. In het reclasseringsadvies van 15 februari 2024 staat dat ook de veiligheid van de ketenpartners van de reclassering en andere maatschappelijke instanties niet kan worden gewaarborgd. De politie heeft in haar advies van 5 juli 2023 gesteld dat de terugkeer van klager in de samenleving voor alle omstanders een gevaar kan opleveren en een bedreiging kan vormen voor de openbare orde, gelet op het gewelddadige criminele circuit waar hij voorafgaand aan detentie in heeft gezeten. De mogelijkheid van negatieve aandacht vanuit de andere zijde van de criminele wereld (te denken valt aan represailles) kan een groot gevaar veroorzaken voor de directe in- en omwonenden en voor de openbare orde, aldus de politie.

Dat klager ook tijdens zijn detentie en in alle gesprekken met de reclassering elke betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten heeft ontkend en niet mee heeft willen werken aan verdiepingsdiagnostiek, zou te maken hebben met zijn proceshouding. Verweerder merkt echter op dat klagers veroordeling op [datum] onherroepelijk is geworden en dat de reclassering ook nadien in alle rapporten heeft genoteerd dat klager zich op zijn zwijgrecht beriep. 

In het rapport van de reclassering van 2019 werd al verdiepingsdiagnostiek geadviseerd, maar deze heeft niet plaatsgevonden. In het rapport van 2021 staat reeds dat er twijfels bestaan over de haalbaarheid van detentiefasering, gelet op klagers houding en gedrag. Ter bescherming van de samenleving benoemt de reclassering opnieuw dat het noodzakelijk is dat er verdiepingsdiagnostiek wordt uitgevoerd. Dat herhaalt de reclassering in het rapport van 2023. Daarnaast vermeldt de reclassering dat klager de bewezenverklaarde feiten nog altijd blijft ontkennen en dat hierover geen gesprek mogelijk is. De reclassering heeft een beperkte motivatie tot gedragsverandering vastgesteld. Klager wilde toen wel meewerken aan een detentie- & re-integratieplan (D&R-plan), omdat hij graag in aanmerking wilde komen voor detentiefasering. De reclassering adviseerde positief over deelname aan een re-integratietraject. 

Twee maanden later kwam de reclassering door voortschrijdend inzicht terug op voornoemd advies. Het was de reclassering duidelijk geworden dat klager deel uit (heeft) (ge)maakt van een zeer risicovol crimineel netwerk, dat als doel had het op grote schaal treffen van voorbereidingshandelingen voor moord. Dit netwerk is risicovoller dan de reclassering eerder heeft kunnen vaststellen en de reclassering ziet zich genoodzaakt om zich te onthouden van advies over begeleiding tijdens detentiefasering. 

In het rapport van de reclassering van 29 september 2023 staat dat klager tijdens zijn detentie regelmatig grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien en dat hij pas in de periode toen zijn detentiefasering in zicht kwam, aangepast gedrag heeft laten zien. Hij heeft zijn medewerking aan de voorwaarden enkel uitgesproken omdat hij dan in aanmerking kan komen voor vrijheden, aldus de reclassering. De reclassering concludeert dat klager zich als slachtoffer van alle media-aandacht presenteert, zonder op zijn daderschap in te willen gaan. Hij laat nog steeds weinig intrinsieke motivatie zien voor gedragsverandering en hij heeft nog steeds onvoldoende medewerking verleend aan verdiepingsdiagnostiek. 

Op dit moment dient de veiligheid van de samenleving en die van alle betrokkenen bij een eventuele plaatsing van klager op een BBA te prevaleren boven klagers persoonlijke belangen. 

 

3. De beoordeling
Klager is sinds 15 juli 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar met aftrek, wegens voorbereiding van een misdrijf (moord), opzetheling, overtreding van de Wet wapen en munitie en deelneming aan een criminele organisatie. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 31 maart 2024.

De regelgeving
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van artikel 20ab van de Regeling gelden daarvoor de volgende voorwaarden:
-    de gedetineerde ondergaat een gevangenisstraf langer dan zes maanden;
-    de gedetineerde moet nog hoogstens een zesde deel van zijn gevangenisstraf ondergaan, voordat hij (voorwaardelijk) in vrijheid kan worden gesteld;
-    het verlof duurt minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden;
-    de duur van het verlof wordt vastgelegd in het D&R-plan.

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

De inhoudelijke beoordeling 
Voor zover verweerder aanvoert dat klager op 30 januari 2024 voor de duur van in ieder geval zes weken is gedegradeerd, geldt dat die zes weken inmiddels voorbij zijn en dat de beroepscommissie er om die reden niet van uitgaat dat klager momenteel is gedegradeerd. 

In het advies van de reclassering van 29 september 2023 staat dat kan worden geconcludeerd dat klager niet intrinsiek gemotiveerd is. Hoewel de reclassering adviseert om klager in aanmerking te laten komen voor een detentie- en re-integratietraject, wordt geadviseerd om klager in de inrichting deel te laten nemen aan reguliere activiteiten en de aandacht te richten op praktische zaken. Het is voor de reclassering niet mogelijk om interventies in te zetten, omdat de medewerkers van de reclassering – gelet op de context van de veroordeling en de mogelijke risico’s – anoniem werken in deze zaak. 

In het advies van de reclassering staat verder dat er sprake is van een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten en dat de reclassering een gebrek aan probleembesef bij klager ziet. Vanuit het professioneel oordeel van de reclassering worden de risico’s op geweld en algemene recidive als gemiddeld ingeschat. Dat is gebaseerd op klagers delictverleden en de toename qua frequentie en ernst van de veroordelingen. Daarnaast zijn belangrijke onderdelen van zijn psychosociaal functioneren nog niet duidelijk. Ook de risico’s op letselschade en onttrekking worden als gemiddeld ingeschat. 

De BBA heeft een beperkt beveiligingsniveau. Om voor plaatsing in een BBA in aanmerking te komen moet de gedetineerde in staat zijn om op een verantwoordelijke wijze invulling te geven aan deze vorm van verlof. Het afwegingskader hiervoor is onder andere het gedrag tijdens detentie, de risicobeoordeling en de slachtoffer-belangen (Stcrt. 2023, 30008). Hoewel de beroepscommissie waarde hecht aan een geleidelijke terugkeer van klager in de maatschappij, is zij in dit geval – gelet op het hele dossier – van oordeel dat verweerder klagers verzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De reclassering is bij uitstek deskundig op dit gebied en de beroepscommissie is van oordeel dat verweerder alleen al op basis van de adviezen van de reclassering het belang van algemene veiligheid heeft mogen laten prevelaren boven klagers belang bij een plaatsing in een BBA. 

Gelet op de risico's die aan klagers plaatsing in een BBA zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 20 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven