nummer: 08/1585/JA
betreft: [klager] datum: 21 oktober 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op 21 april 1988, verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2008 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie hield zitting op 21 augustus 2008 in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder.
Klaagster is als gevolg van een tekortkoming bij de inrichting niet ter zitting verschenen.
De directeur van de j.j.i. Den Hey-Acker heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering klaagster een hoofddoek te laten dragen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet nader toegelicht. In dit standpunt geeft klaagster aan dat het in alle inrichtingen is toegestaan een hoofddoek te dragen, behalve in Den Hey-Acker. Zij draagt deze
hoofddoek uit geloofsovertuiging. Deze hoofddoek bedekt alleen haar haren, oren, nek en keel; klaagsters gezicht is herkenbaar. Het is niet mogelijk er iets in of onder te verstoppen, want de doek zit strak om het hoofd. Overigens kan in andere kleding
ook iets verstopt worden.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Tegenover de beklagcommissie heeft hij zich gebaseerd op het in de huisregels opgenomen verbod op het dragen van een hoofdbedekking. Dit is een
algemene regel en voor ieder geldend. Daarbij is deze regel opgesteld uit veiligheidsoverwegingen. Voor begeleiders is niet zichtbaar of er bijvoorbeeld scherpe voorwerpen onder de doek gedragen worden. Daarnaast is een jeugdige met een hoofddoek niet
goed herkenbaar.
3. De beoordeling
Artikel 9 van het EVRM bepaalt: -1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel
in
het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
- 2. De vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare
veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Op grond van het bepaalde in het tweede lid van hiervoor vermeld artikel 9 van het EVRM is het mogelijk om het recht op vrijheid van godsdienst (onder voorwaarden) bij wet te beperken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is hier geen sprake van
een
dergelijke beperking. De directeur stelt zich op het standpunt dat in de huisregels het verbod op hoofddeksels, waaronder ook het dragen van een hoofddoek wordt verstaan, is opgenomen. Verder zou in het onderhavige geval de orde en de veiligheid in het
geding kunnen zijn, als gezichten niet goed herkenbaar zijn en scherpe voorwerpen onder de hoofddoek gedragen zouden worden. Klaagster heeft daar -onweersproken- tegen in gebracht dat het haar in eerdere inrichtingen wel was toegestaan een hoofddoek te
dragen. Voorts heeft zij deze hoofddoek dusdanig strak om het hoofd gebonden, dat het niet mogelijk is hier niet zichtbaar spullen onder te verbergen. Derhalve dient het beklag gegrond te worden verklaard. Een en ander geldt temeer nu er inmiddels een
beleidswijziging is geweest, die inhoudt dat het aan jeugdigen is toegestaan in justitiële jeugdinrichtingen hoofddoeken te dragen.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op binnen een termijn van twee na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij bepaalt dat aan klaagster geen tegemoetkoming toekomt.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 21 oktober 2008.
secretaris voorzitter