Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35514/GA, 28 februari 2024, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/35514/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 28 februari 2024

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van een mobiele telefoon met bijbehorende attributen in zijn cel, ingaande op 14 mei 2023 om 14:30 uur.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 16 augustus 2023 het beklag ongegrond verklaard (PD-2023-326). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P. van de Kerkhof, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 12 december 2023 in de PI Lelystad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In strijd met artikel 50, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is het schriftelijk verslag niet binnen 24 uur na aanzegging afgehandeld. De beklagcommissie heeft daar ten onrechte niet op gereageerd. Het schriftelijk verslag is op 13 mei 2023 omstreeks 23:00 uur aan klager aangezegd, maar uit de stukken blijkt dat de uitreiking van de beslissing pas op 15 mei 2023 om 10:40 uur heeft plaatsgevonden. De uiteindelijke afhandeling heeft daarmee later dan 24 uur na aanzegging van het schriftelijk verslag plaatsgevonden. Van bijzondere omstandigheden om van deze termijn af te wijken is niet gebleken.

Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de aangetroffen contrabande in de meerpersoonscel (MPC) waar hij pas één dag verbleef. Er is sprake van een situatie waarbij niet is aangetoond of zonder meer kan worden aangenomen dat klager weet heeft gehad van de telefoon in zijn cel. Er kan hem in dit geval redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt. De medegedetineerde had de aangetroffen telefoon in gebruik ten tijde van de celinspectie en de medegedetineerde lag op het bovenste bed – waar de telefoon is aangetroffen. Klager lag op het onderste bed en had geen zicht op het bovenste bed. Bovendien lag klager ten tijde van de celinspectie te slapen. Uit deze omstandigheden kan niet worden afgeleid dat er bij klager wetenschap bestond over de aanwezigheid van de aangetroffen telefoon. Dit is een aanname die ten onrechte door de directeur wordt gemaakt.

Uit de stukken, waaronder het verweerschrift van de directeur, blijkt dat de controle in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, zodat aannemelijk is dat klager lag te slapen. Daarnaast is te lezen dat de telefoon en toebehoren inderdaad zijn aangetroffen op het bovenste bed – van de celgenoot – en dat de celgenoot heeft bevestigd dat het inderdaad zijn telefoon was. De directeur concludeert dat klager ‘‘op zijn minst kennis had van de aanwezigheid van het toestel’’ door een aantal omstandigheden, maar dat is niet voldoende. Dat klager genoemd is bij een tip, betekent niet dat de tip juist is. De tip vormt geen bewijs. De tip blijkt achteraf ook onjuist. Er is tenslotte geen telefoon bij klager aangetroffen, maar bij zijn celgenoot. Klager zat ook pas een dag in de cel.

Klager heeft ter zitting bij de beklagcommissie onweersproken aangegeven dat het binnen het gevangeniswezen een bekende praktijk is om juist een celgenoot te tippen in plaats van degene om wie het gaat, om te voorkomen dat de identiteit van de tipgever bekend raakt. De celgenoot heeft volgens de directeur verklaard dat hij de avond ervoor gebruik heeft gemaakt van FaceTime. Dat betekent echter nog niet dat geconcludeerd kan worden dat klager van de telefoon moet hebben geweten. Er is niet bekend wat de celgenoot daarover precies heeft verklaard. Er is niet bekend hoe en wanneer FaceTime zou zijn gebruikt door de celgenoot, wat klager op dat moment aan het doen was en waaruit blijkt dat klager dit moet hebben gemerkt. Dat de celgenoot in de dagen ervoor meerdere keren zijn telefoon zou hebben gebruikt is niet in aanwezigheid van klager gebeurd, nu klager pas één dag in de MPC verbleef. Tot slot wordt gemeld dat het toestel voor het oprapen lag. Dat was echter ten tijde van de inspectie, waarbij klager onweersproken heeft gesteld dat hij sliep op het onderste bed. Dan is aannemelijk dat hij niet heeft gezien wat er op het bovenste bed van de celgenoot lag. Er is niet vastgesteld dat de telefoon de gehele tijd zo heeft gelegen.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij het in beklag ingenomen standpunt. Het is zeer aannemelijk dat klager op zijn minst kennis had van de aanwezigheid van een telefoon in zijn cel. De beroepscommissie heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de directeur gedetineerden verantwoordelijk kan houden en een disciplinaire staf kan opleggen voor het hebben van wetenschap van de aanwezigheid van contrabande in een MPC.

De tip van een externe waarin klagers naam werd genoemd, heeft geleid tot de vondst van de contrabande. Het personeel heeft de tip serieus genomen en heeft in opdracht van de directeur de cel betreden. Dat de telefoon op het bovenste bed is aangetroffen, pleit klager niet vrij. Zijn celgenoot heeft verklaard de telefoon in de avond gebruikt te hebben voor FaceTime. Het is onwaarschijnlijk dat klager hier geen wetenschap van had, omdat hij op dat moment zou slapen. Bovendien wordt niet uitgesloten dat de telefoon door beide gedetineerden werd gebruikt. Deze stelling wordt gesterkt door voornoemde tip en het feit dat de telefoon niet verstopt was. Klagers celgenoot heeft geen enkele moeite gedaan om het toestel uit het zicht van klager te houden zodat hij niet in de problemen zou komen. Dat de celgenoot later de verantwoordelijkheid op zich neemt, komt niet geloofwaardig over. Klager is terecht verantwoordelijk gehouden voor de aangetroffen telefoon in zijn cel.

 

3. De beoordeling

Formaliteiten

Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Pbw beslist de directeur over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem daartoe verslag is gedaan. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient dit in beginsel binnen 24 uur na het aanzeggen van dat schriftelijk verslag te geschieden, tenzij sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van de oplegging van een disciplinaire straf onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

Uit het schriftelijk verslag volgt dat het voorval zich op 13 mei 2023 om 23:00 uur heeft voorgedaan (daarna is het schriftelijk verslag dus opgesteld) en uit de beslissing volgt dat de directeur klager op 14 mei 2023 om 14:30 uur heeft gehoord, waarna is beslist tot oplegging van de disciplinaire straf. De schriftelijke mededeling van deze beslissing is op 14 mei 2023 door de directeur ondertekend en op 15 mei 2023 om 10:40 uur aan klager uitgereikt.

De beroepscommissie leidt uit het voorgaande af dat de directeur tijdig – binnen 24 uur – heeft beslist tot oplegging van de disciplinaire straf nadat hem daartoe verslag is gedaan en dat de schriftelijke mededeling van deze beslissing tevens onverwijld – binnen 24 uur na oplegging van de disciplinaire straf – aan klager is uitgereikt. Van strijd met artikel 50, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Pbw is dan ook niet gebleken.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie beide gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande in hun cel, tenzij aannemelijk is dat één van hen geen enkel verwijt treft. In verband daarmee is het van betekenis dat in een verslag van aantreffen van de voorwerpen op cel duidelijk wordt beschreven welke voorwerpen op welke plaats en onder welke eventuele nadere omstandigheden zijn aangetroffen. Hieruit kan bijvoorbeeld blijken dat het voorwerp voor één of voor beide gedetineerden zichtbaar was of dat het voorwerp zich op een eenvoudig toegankelijke plaats bevond en dat de ontkenning van wetenschap van klager, gezien de omstandigheden, al dan niet aannemelijk is (vergelijk onder meer RSJ 10 juni 2015, 15/0374/GA, RSJ 18 juni 2021, R-19/5436/GA en RSJ 9 oktober 2023, 23/32433/GA).

In het onderhavige geval is in de MPC waar klager verbleef tijdens een celinspectie om 23:00 uur een mobiele telefoon, oplaadkabel en adapter aangetroffen. Uit het schriftelijk verslag volgt dat de mobiele telefoon ten tijde van de celinspectie met de oplaadkabel aangesloten was op de televisie bij het bovenste bed – het bed van klagers celgenoot. De directeur heeft schriftelijk toegelicht dat de celinspectie is uitgevoerd nadat de inrichting een tip van een externe ontving, waarin werd genoemd dat klager in het bezit is van een mobiele telefoon. Klager verbleef op dat moment één dag in deze MPC.

Ondanks klagers korte verblijf in de cel is de telefoon – na een tip waarin juist klagers naam werd genoemd – daar aangetroffen. Daarnaast neemt de beroepscommissie in aanmerking dat de telefoon ten tijde van de celinspectie zichtbaar en toegankelijk was voor beide gedetineerden, dus ook voor klager, en niet verstopt was maar werd opgeladen via een televisie. Uit de beslissing komt naar voren dat klagers celgenoot heeft verklaard dat hij op de avond van de celinspectie nog gebruik heeft gemaakt van FaceTime op de telefoon. Uit het schriftelijk verslag volgt echter niet dat klager ten tijde van de celinspectie – om 23:00 uur en niet gedurende de nachtelijke uren zoals door de raadsman gesteld – lag te slapen. De beroepscommissie acht het dan ook niet aannemelijk dat klager niet heeft gehoord dat zijn celgenoot gebruikmaakte van de telefoon terwijl hij aan het facetimen was.

De beroepscommissie acht klagers standpunt dat hij van de telefoon geen wetenschap had, in het licht van de voorgaande omstandigheden, onvoldoende aannemelijk. Dat klager geen enkel verwijt treft, wordt door de beroepscommissie daarom niet onderschreven. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager verantwoordelijk kan worden gesteld voor de op 13 mei 2023 aangetroffen mobiele telefoon en toebehoren in de MPC waar hij verbleef. Dat de medegedetineerde zou hebben gezegd dat de telefoon hem toebehoorde, maakt het oordeel in dit geval niet anders.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager disciplinair te straffen voor de aanwezigheid van contrabande in zijn cel niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 28 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven