Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1883/GV, 2 oktober 2008, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1883/GV

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 juli 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.M. Keizer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers tweede verzoek om algemeen verlof is afgewezen. Uit de berekening van klagers fictieve v.i.-datum komt naar voren dat hij op 16 oktober 2007 al geplaatst had kunnen worden in een beperkt
beveiligde inrichting (b.b.i.) en dat hij op 10 oktober 2008 in aanmerking zou komen voor plaatsing in een z.b.b.i.. Indien er sprake zou zijn van een penitentiair programma, dan had dat haar aanvang kunnen nemen op 9 juli 2008. Klagers (voorlopige)
einddatum van detentie is 8 april 2009. In de periode na de afwijzing van het eerste verzoek om algemeen verlof, hebben zich geen incidenten voorgedaan. Dit zou in het voordeel van klager moeten werken. Volgens de staatssecretaris zou klagers adres
slechts een postadres zijn. Dat is onjuist. Klager staat ingeschreven op het huisadres van zijn broer en die broer heeft klager toestemming gegeven het verlof daar door te brengen. De enige grond voor afwijzing is volgens klager het gestelde
vluchtgevaar. Klager heeft aangegeven eventueel zijn paspoort als zekerheidstelling in te willen leveren en bereid te zijn zich bij de politie te melden. Het advies van de inrichting met betrekking tot de verlening van verlof moet zonder meer als
positief worden beoordeeld. In de tijd gelegen tussen de aanvraag voor verlof en nu hebben zich met betrekking tot klager geen incidenten voorgedaan. Daarnaast dient het tijdselement in het voordeel van klager te gaan werken. Klager wil graag op zijn
beroep worden gehoord.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep omdat het beroepschrift niet met redenen is omkleed. Subsidiair is nog het volgende aangevoerd. Het verzoek om algemeen verlof is
afgewezen omdat de advocaat generaal, de politie en de inrichting allen negatief adviseren. Reden daarvoor is de vrees dat klager zich zal onttrekken aan zijn detentie. Klager schijnt een partner te hebben in Brazilië en heeft zich pas na zijn
aanhouding in Nederland op het adres van zijn broer alhier laten inschrijven. Volgens de inrichtingsrapportage schijnt klager aangegeven te hebben zich na zijn detentie te zullen vestigen in Brazilië. Voor zover door de raadsman van klager is
aangegeven
dat er voorwaarden gesteld zouden kunnen worden aan het verlof, geldt dat die voorwaarden geen enkele waarborg geven dat klager zich niet aan detentie zal onttrekken. De Staatssecretaris is daarom van mening dat het beroep – als klager al ontvankelijk
wordt geacht – ongegrond moet worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij heeft hij aangegeven dat klagers gedrag in de inrichting geen aanleiding geeft voor een negatief advies maar dat gegevens van het bureau TR en
het negatieve advies van de advocaat-generaal aanleiding geven om desalniettemin negatief te adviseren.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven geen aanleiding te zien om thans af te wijken van het eerdere negatieve advies.
De politie Noord Holland Noord heeft aangegeven dat klager zich administratief heeft ingeschreven op het woonadres van zijn broer en dat de politie negatief adviseert ten aanzien van het verlenen van verlof.

3. De beoordeling
Door en namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie acht zich evenwel voldoende ingelicht om thans op het beroep te beslissen. Het verzoek om een mondelinge behandeling van het beroep wordt daarom afgewezen.

De selectiefunctionaris heeft allereerst aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep omdat het beroepschrift niet met redenen is omkleed. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager geldt, dat voorop staat dat
klager tijdig beroep heeft ingesteld. Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw, dient het beroepschrift met redenen te zijn omkleed. De bestreden beslissing dateert van 23 juli 2008. Het beroepschrift van klager dateert van 27 juli 2008 en is op
31 juli 2008 ontvangen bij het secretariaat van de Raad. Op 4 augustus 2008 heeft klagers raadsman, mr. J.M. Keizer zich gesteld als zodanig en verzocht om toezending van de stukken. Op 21 augustus 2008 is bij het secretariaat van de Raad een
aanvullend beroepschrift ontvangen, inhoudende een nadere onderbouwing van het beroep van klager, zulks naar aanleiding van de toezending aan klager (en zijn raadsman) van de reactie namens de Staatssecretaris en van de aan de bestreden beslissing ten
grondslag liggende stukken. Die toezending vond plaats op 19 augustus 2008.
Uit het voorgaande volgt dat de raadsman de door hem aangekondigde aanvulling van het beroepschrift heeft verzonden kort na ontvangst van de stukken. De beroepscommissie is van oordeel dat onder deze omstandigheden het beroepschrift van de gedetineerde
met de aanvulling van de gronden door diens raadsman voldoen aan het hieromtrent gestelde in artikel 72, tweede lid, van de Pbw, zodat klager kan worden ontvangen in zijn beroep.

Klager is thans preventief gedetineerd terzake van een veroordeling in eerste aanleg wegens
- kortweg - medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, overtreden van de Opiumwet, medeplegen van zware mishandeling de dood tengevolge hebbende en het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot
een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. De wettelijk vroegst mogelijke (fictieve) v.i. datum valt op of omstreeks 8 april 2009. Het openbaar ministerie is in appel gekomen, aangezien een veel hogere straf is geëist dan is opgelegd.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 16 juni 2008 (kenmerk 08/1121/GV), het beroep van klager tegen de afwijzing van de eerste verlofaanvraag ongegrond verklaard. De gronden waarop die afwijzing toen was gebaseerd, zijn ook voor de
nu
in beroep aan de orde zijnde beslissing van de Staatssecretaris de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag. De beroepscommissie acht vooralsnog aannemelijk dat die gronden onverkort aanwezig zijn en dat deze nog steeds een forse contra-indicatie
opleveren voor de verlening van verlof. Voor zover door en namens klager is gesteld dat aan een te verlenen verlof voorwaarden kunnen worden gesteld om onttrekking aan detentie te voorkomen, geldt dat de beroepscommissie zich kan vinden in het
standpunt
daaromtrent van de Staatssecretaris. Die voorwaarden zullen een eventuele onttrekking aan detentie niet kunnen verhinderen. De beroepscommissie tekent daarbij wel aan dat het belang van een voorbereiding op een terugkeer in de vrije samenleving steeds
zwaarder zal gaan wegen, naar gelang de datum van klagers invrijheidstelling dichterbij komt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om het beroep mondeling te mogen toelichten af.
Zij verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 oktober 2008

secretaris voorzitter

Naar boven