Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33599/GA, 22 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Nummer          23/33599/GA

              

Betreft [klager]

Datum 22 december 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 16 december 2022 tot weigering van het voeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland, voor de duur van maximaal drie maanden.

De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 21 april 2023 het beklag gegrond verklaard, voor zover dit ziet op de contacten van klager met zijn kinderen in de Verenigde Arabische Emiraten en met zijn moeder in Marokko, en daarbij de directeur opgedragen om binnen veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen (VU-2022-1663). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de PI Vught namens de directeur en ook klagers raadsman gehoord op de digitale zitting van 3 november 2023. Klager had eveneens digitaal aan de zitting kunnen deelnemen. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij daarvan geen gebruik wilde maken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Het weigeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland is noodzakelijk. Uit de voor deze beslissing relevante rapporten van het Gedetineerden Recherche en Informatiepunt (GRIP) volgen sterke en concrete aanwijzingen dat klager is gericht op het misbruik maken van de contactmogelijkheden met de buitenwereld en op het voortzetten van zijn criminele handelen. Dat doet hij door het overbrengen van heimelijke of versluierde boodschappen. Zijn familie speelt daarbij een essentiële rol. Het is daarom noodzakelijk erop toe te zien dat de door klager opgegeven contactpersoon inderdaad degene is met wie hij spreekt, dat er niet een of meerdere andere personen (al dan niet via een andere telefoon op speaker) aan het gesprek deelnemen of op de achtergrond meeluisteren en dat het gesprek niet wordt opgenomen. Dat maakt dat het klager alleen kan worden toegestaan om te bellen met personen vanaf locaties waar toezicht op die personen kan worden gehouden.

Zolang het toezicht en de locaties in het buitenland niet zijn gerealiseerd, is het noodzakelijk om klager het voeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland te weigeren. Anders kan het contact onvoldoende gecontroleerd worden, wat grote risico's voor de nationale veiligheid met zich brengt.

Het realiseren van toezicht en locaties in het buitenland blijkt zeer weerbarstig te zijn. De directeur is hierbij afhankelijk van het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Buitenlandse Zaken, met wie de directeur in nauw contact staat. Zij zijn op hun beurt weer afhankelijk van de medewerking van de betreffende buitenlandse autoriteiten. De directeur heeft de afgelopen tijd bij de betreffende ministeries erop aangedrongen dat vorderingen moesten worden gemaakt. Hij heeft zich daarmee ingespannen om het realiseren van het toezicht te bespoedigen. Voor het noodzakelijke toezicht zijn mensen en een locatie nodig, moeten (veiligheids)maatregelen worden getroffen en moeten waarborgen worden gecreëerd voor bijvoorbeeld de gegevensuitwisseling.

Voor de Verenigde Arabische Emiraten, waar klagers kinderen wonen, is dit inmiddels gerealiseerd, maar ten tijde van de bestreden beslissing werden hierover nog gesprekken gevoerd. Voordat klager met zijn kinderen kan bellen, dienen zij (volledig) te worden gescreend. Klager heeft hiertoe nog niet verzocht. Hij hoeft niet op voorhand te worden ingelicht over de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend. Over het toezicht in Marokko, waar de moeder van klager woont, zijn de eerste verkennende gesprekken gevoerd. Zij belde voorheen vanuit Marokko, maar staat op de screeningslijst onder vermelding van een verblijfadres in Nederland. Daarom mag worden aangenomen dat zij (ook) vanuit Nederland kan bellen met klager. Bij een nieuw verblijfadres zal klager opnieuw een screeningsverzoek moeten indienen. Dat heeft hij niet gedaan. Dat het weigeren van telefoongesprekken met klagers moeder vanuit Marokko volgens de beklagcommissie disproportioneel is, is ook om die reden onbegrijpelijk.

Anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld, is de beperking op klagers recht op eerbiediging van zijn familieleven gerechtvaardigd, met het oog op de belangen zoals genoemd in artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beklagcommissie heeft dit overigens inmiddels ook zelf geoordeeld in haar verlengingsbeslissing van maart 2023. In dit geval heeft de beklagcommissie ten onrechte een ex nunc-toetsing gebezigd. Ten tijde van de bestreden beslissing had klager drie maanden geen telefonisch contact met zijn kinderen. De detentiesituatie van klager, die in het recente rapport van het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) wordt geschetst, geeft een eenzijdig beeld omdat dit beeld van klager afkomstig is.

Op verzoek van de directeur heeft de schorsingsvoorzitter de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie geschorst. De directeur heeft dus geen nieuwe beslissing genomen.

 

Standpunt van klager

Aan klager worden vergaande maatregelen opgelegd die niet noodzakelijk en proportioneel zijn. De detentieomstandigheden in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) zijn voor hem onmenselijk. Ook het CPT heeft dit in haar recente rapport geconstateerd. Klager kan inmiddels al zestien maanden niet bellen met zijn minderjarige kinderen en evenmin met zijn moeder. Het recht van klager op eerbiediging van zijn familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is geschonden. Voor zijn minderjarige kinderen geldt daarnaast dat zij op grond van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) contact moeten kunnen onderhouden met hun (gedetineerde) ouder. Dat klager als gevolg van de onderhavige beslissing gedurende drie maanden geen telefonisch contact kan hebben met zijn kinderen, is geen sinecure. Voor hen voelt dit als een eeuwigheid. De beklagcommissie heeft dit een halt toegeroepen en zich menselijk opgesteld. Dit is het moment voor de directeur om het beleid aan te passen.

De kinderen van klager zijn gescreend onder de ‘oude regeling’, die duurde tot aan de onderhavige beslissing. Nu eist de directeur een volledige screening. Klager wil graag eerst weten waaraan hij zijn kinderen blootstelt, omdat hij zelf in de Verenigde Arabische Emiraten is gefolterd. De directeur wil echter de wijze waarop het toezicht zal worden uitgevoerd niet kenbaar maken (bijvoorbeeld of klagers kinderen naar het consulaat of een gevangenis dienen te gaan, of de politie hen daarnaartoe vervoert, of dit geblinddoekt gebeurt en of het telefoongesprek in het bijzijn van anderen plaatsvindt). Ook ten aanzien van het telefonisch contact met zijn moeder in Marokko is klager afhankelijk van de medewerking van de directeur. Dit contact is stopgezet, terwijl er geen zicht bestaat op hervatting van dit contact.

 

3. De beoordeling

De beklagcommissie heeft het beklag van klager gegrond verklaard ten aanzien van de telefonische contacten met zijn kinderen in de Verenigde Arabische Emiraten en met zijn moeder in Marokko. De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De hiernavolgende beoordeling van de beroepscommissie ziet dan ook alleen op deze contacten.

 

Relevante wetgeving

In artikel 39, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht heeft ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen.

Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid van de Pbw. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.

Op grond van artikel 39, derde lid, van de Pbw kan de directeur de gelegenheid tot het voeren van bepaalde telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. De beslissing tot het weigeren van bepaalde telefoongesprekken geldt voor ten hoogste twaalf maanden.

Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur kan het genoemde toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:

a.  de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.  de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

c.  de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

d.  de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

 

De noodzaak van het ‘telefoonverbod’

De directeur heeft de GRIP-rapporten van 3 mei 2022, 16 september 2022 en 18 november 2022 ten grondslag gelegd aan de onderhavige beslissing. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor (het laten voortduren van) de weigering om klager telefoongesprekken te laten voeren met zijn kinderen in de Verenigde Arabische Emiraten en met zijn moeder in Marokko voldoende aannemelijk geworden. De beroepscommissie overweegt hiertoe als volgt.

In de genoemde GRIP-rapporten komt, kort samengevat en voor zover hier relevant, naar voren dat klager zich bezighoudt met voortgezet crimineel handelen in detentie en gewelddadige ontsnappingsplannen via de middelen die contact met de buitenwereld mogelijk maken (post, telefoon, regulier bezoek). Hiervoor gebruikt klager codetaal of anderszins versluierd taalgebruik om boodschappen over te brengen aan personen buiten de inrichting, waaronder familieleden. Specifiek ten aanzien van de door klager gevoerde telefoongesprekken geldt dat vaak plotseling in een andere taal (dan het Nederlands of het Engels) wordt gesproken, waardoor niet duidelijk is wat er wordt gezegd, dat er aanwijzingen bestaan dat soms andere (niet-gescreende) personen aan het telefoongesprek deelnemen en/of meeluisteren en dat het telefoongesprek kan worden opgenomen en doorgezonden naar anderen. Daarnaast blijkt uit verschillende strafrechtelijke onderzoeken dat familieleden van klager criminele handelingen hebben verricht voor de criminele organisatie, waarbij klager wordt verdacht aan deze organisatie leiding te geven en opdrachten te hebben gegeven tot het vermoorden van anderen.

Verder volgt uit bezoekverslagen en correspondentie van klager dat hij denigrerende en intimiderende uitlatingen doet over personeelsleden. Uit de rapportage die maandelijks wordt opgemaakt in de EBI blijkt ook dat hij notities maakt over personeelsleden. Klagers gerichtheid op personeelsleden, de versluierde communicatie en sterke en concrete aanwijzingen voor voortgezet crimineel handelen vinden bevestiging in het destijds lopende strafrechtelijke onderzoek tegen klagers neef in zijn hoedanigheid van advocaat van klager en hun contact gedurende het geprivilegieerde bezoek.

Tegen de achtergrond van de hierboven genoemde risico’s die van klager uitgaan, in combinatie met de aard en ernst van de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht en, in dat verband, zijn plaatsing in de EBI (destijds op de zogeheten a-grond, b-grond en c-grond), is het van groot belang dat klager geen telefonisch contact kan leggen met niet-gescreende personen, dat hij geen heimelijke boodschappen kan overbrengen via telefoongesprekken en dat het daartoe uitgeoefende toezicht doelmatig is. Hiervoor is het praktisch noodzakelijk dat de telefoongesprekken plaatsvinden vanaf een door de directeur aangewezen locatie. Het GRIP heeft op 16 september 2022 expliciet geadviseerd om geen telefonische contacten tussen klager en personen in het buitenland te laten plaatsvinden, zolang daar geen voorzieningen aanwezig zijn om dit contact in een gecontroleerde omgeving te laten plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie heeft via het GRIP-rapport van 18 november 2022 verzocht de eerder genomen maatregelen (waaronder het ‘telefoonverbod’ met personen in het buitenland), te laten voortduren.

In de Verenigde Arabische Emiraten en in Marokko waren ten tijde van de bestreden beslissing niet de noodzakelijke voorzieningen aanwezig om (effectief) toezicht uit te oefenen op de telefoongesprekken die klager met zijn kinderen respectievelijk zijn moeder wil voeren. Hierbij acht de beroepscommissie het in het bijzonder van belang dat de directeur, gedurende de hier relevante periode, zich heeft ingespannen om deze voorzieningen zo snel mogelijk te realiseren. Het feit dat de betreffende voorzieningen nog niet aanwezig waren, vindt zijn oorzaak in factoren die buiten de invloedssfeer van de directeur liggen.

Deze situatie overziend, heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat de noodzaak voor het weigeren van telefonisch contact tussen klager en zijn kinderen en zijn moeder nog steeds aanwezig was, met het oog op de belangen die worden genoemd in artikel 36, vierde lid, van de Pbw.

 

Het recht op familieleven

Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van strijd met het recht van klager op eerbiediging van zijn familieleven, in de zin van artikel 8 van het EVRM. De beroepscommissie onderkent het belang dat klager, zijn kinderen en zijn moeder hebben om elkaar rechtstreeks te spreken, in het bijzonder als het gaat om het contact tussen klager en zijn minderjarige kinderen.

Anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld, acht de beroepscommissie de periode waarin geen telefonisch contact heeft plaatsgevonden – ten tijde van de bestreden beslissing was dit drie maanden als gevolg van een eerdere beslissing van de directeur – echter niet van zodanige duur dat het ‘telefoonverbod’ ten aanzien van klagers kinderen en zijn moeder niet langer is gerechtvaardigd en reeds daarom niet kon worden verlengd. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur het telefonisch contact voor een zo kort mogelijke duur heeft geweigerd, daarbij rekening houdend met de voorbereidingen die in de Verenigde Arabische Emiraten en in Marokko moe(s)ten worden getroffen voor het realiseren van de noodzakelijke voorzieningen. Daarnaast is het klager toegestaan met zijn kinderen en met zijn moeder te bellen ingeval van zeer bijzondere humanitaire omstandigheden en kunnen zij contact onderhouden door middel van het schrijven van brieven. Specifiek ten aanzien van het telefonisch contact tussen klager en zijn moeder vanuit Marokko geldt dat klager niet heeft weersproken dat zijn moeder hem (ook) vanuit Nederland kan bellen vanaf een door de directeur aangewezen locatie. De directeur stelt daarbij onweersproken dat klager niet heeft verzocht om het woon-/verblijfsadres van zijn moeder in Marokko te laten screenen.

Bovendien speelt het hierboven uiteengezette zwaarwegende belang mee dat het uitoefenen van effectief toezicht op de telefonisch contacten van klager noodzakelijk is, mede vanwege het gebleken risico dat klager via familieleden ongeoorloofde contacten legt met de buitenwereld, terwijl in het buitenland nog niet is voorzien in de voor het toezicht benodigde middelen.

Vanwege de voorgaande redenen heeft de directeur in redelijkheid zwaarder gewicht kunnen en mogen toekennen aan de noodzaak om op klagers telefonische contacten (effectief) toezicht uit te oefenen. De directeur heeft daarom in redelijkheid kunnen en mogen beslissen dat er geen andere mogelijkheid is dan om het telefonisch contact van klager met zijn kinderen en met zijn moeder te weigeren. De inbreuk op het recht van klager op eerbiediging van zijn familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is dus gerechtvaardigd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 22 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. R. Raat, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

voorzitter        

Naar boven