Nummer 23/33597/GA
Betreft [klager]
Datum 22 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de observatie gedurende dag en nacht door middel van een camera, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 7 december 2022 om 19:00 uur.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 21 april 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €70,- (VU 2022/1586). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de PI Vught namens de directeur en klagers raadsman gehoord op de digitale zitting van 3 november 2023. Klager had eveneens digitaal aan de zitting kunnen deelnemen. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij daarvan geen gebruik wilde maken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager is onder cameratoezicht geplaatst in verband met zijn geestelijke toestand. Van een schending van de wettelijke hoorplicht is geen sprake. Voordat klager naar een (reguliere) cel werd overgebracht waar camera’s aanwezig waren, is hij niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, omdat de directeur vanwege het avondtijdstip niet meer aanwezig was. Gelet op de zorgen om de gemoedstoestand van klager was het niet wenselijk om met de cameraobservatie te wachten tot de volgende ochtend. Voordat de bestreden beslissing de volgende dag op schrift werd gesteld en nadat klager was medegedeeld dat de directeur nog met hem zou spreken over de cameraobservatie, heeft klager via een briefje – gedateerd op 8 december 2022 – kenbaar gemaakt dat hij de directeur niet wilde spreken en dat de kwestie schriftelijk kon worden afgedaan. Dit is in de bestreden beslissing benoemd. Dat klager op 8 december 2022 niet is gehoord kan de directeur, gelet op de inhoud van het briefje, niet worden verweten. Eerder heeft klager ook niet met de gedragsdeskundige willen spreken.
De directeur heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat het noodzakelijk was om klager onder cameraobservatie te plaatsen, met het oog op zijn geestelijke toestand. Deze beslissing is voldoende onderbouwd en gemotiveerd. Anders dan de beklagcommissie kennelijk meent, maakt het feit dat klager al langere tijd niet meer wenste te communiceren met het personeel niet dat dit geen rol meer kan spelen bij de later ontstane zorgen om de gemoedstoestand van klager. Daarbij zonderde klager zich (steeds meer) af van de buitenwereld, zowel van mensen binnen als van buiten de inrichting, en leek hij in een brief afscheid te nemen van zijn naasten. Het was moeilijk in te schatten wat er in hem om ging.
Klagers gedragingen, in combinatie met de door hem geschreven brief, hebben bij de directeur in redelijkheid een vrees voor suïcide kunnen doen ontstaan. Dat is de reden waarom de directeur een gedragsdeskundige heeft ingeschakeld. De gedragsdeskundige heeft de bij de directeur bestaande zorgen vanuit zijn expertise onderschreven en heeft geadviseerd om klager voor de duur van zeven dagen onder cameraobservatie te plaatsen. De directeur heeft het advies van de gedragsdeskundige in redelijkheid kunnen opvolgen. De beklagcommissie heeft dit advies ten onrechte niet bij haar beoordeling betrokken en lijkt haar eigen (onjuiste) oordeel daarvoor in de plaats te hebben gesteld. Deze wijze van toetsing verhoudt zich niet met de beoordelingsruimte die de directeur toekomt. Omdat klager onder cameraobservatie stond, kon hij bepaalde voorwerpen bij zich houden. Met uitzondering van de eerste dag, was het niet mogelijk om elk uur een visuele controle (door het luik) te doen.
De cameraobservatie heeft niet langer geduurd dan noodzakelijk. Voordat tot een verantwoorde afweging kon worden gekomen over het voortzetten van de cameraobservatie, diende het gedrag van klager eerst een aantal dagen te worden geobserveerd. Op de zesde dag (na het weekend) heeft een evaluatiebespreking in het multidisciplinair overleg plaatsgevonden, waarbij is besloten om de cameraobservatie te beëindigen.
Standpunt van klager
De wettelijke hoorplicht is geschonden. Ook als de directeur niet aanwezig is in de inrichting kan hij klager telefonisch of via beeldbellen horen. De directeur is ook in staat om de gedragsdeskundige buiten kantooruren te spreken.
Klager heeft de cameraobservatie ervaren als een strafmaatregel. De plaatsing onder cameraobservatie was niet noodzakelijk. De omstandigheden die bij de directeur zorgen om klagers gemoedstoestand hebben doen ontstaan, speelden al langer en kwamen niet uit de lucht vallen. Het niet aanvragen van bezoek betreft geen reden voor plotselinge zorgen. Het is opvallend dat klager kon beschikken over een aantal voorwerpen, geschikt voor verwonding of verwurging, terwijl de directeur een suïcidegevaar zag. Het suïcide-preventieprotocol is op dit punt niet gevolgd.
3. De beoordeling
Relevante wetgeving
Op grond van artikel 34a, eerste lid en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in de Extra Beveiligde Inrichting is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is.
Op grond van artikel 34a, tweede lid, van de Pbw wordt, indien cameraobservatie wordt toegepast op grond van het eerste lid en onder c en alvorens de directeur hiertoe beslist, het advies ingewonnen van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
Op grond van artikel 57, eerste lid en onder i, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de observatie door middel van een camera, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de Pbw.
Op grond van het derde lid van artikel 57 van de Pbw mag het horen in een aantal, in deze bepaling genoemde, gevallen achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.
Hoorplicht
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur heeft gehandeld in strijd met de wettelijke hoorplicht. Artikel 57, derde lid, van de Pbw wijst een aantal gevallen aan waarin het horen achterwege mag blijven. Het maken van een dergelijke uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord, is echter niet toegestaan indien cameraobservatie op grond van artikel 34a, eerste lid, van de Pbw wordt toegepast.
Dat de directeur voornemens was de cameraobservatie te laten aanvangen in de avond van 7 december 2022 terwijl hij niet in de inrichting aanwezig was, ontslaat de directeur niet van de verplichting om klager te horen. Het horen dient daarnaast plaats te vinden vóórdat de directeur zijn beslissing neemt. Dat klager een dag later door middel van een briefje (gedateerd op 8 december 2022) ‘afstand zou hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord’, doet aan het voorgaande dan ook niet af. Overigens volgt uit dit briefje niet expliciet dat klager de directeur – specifiek ten aanzien van de cameraobservatie – niet wenste te spreken.
Inhoudelijk
Aan de cameraobservatie ging het volgende vooraf. Een aantal signalen tezamen leidde bij de directeur tot zorgen over de gemoedstoestand van klager. Zo sloot klager zich in toenemende mate af van de mensen om zich heen, waardoor het personeel zijn gemoedstoestand steeds moeilijker kon peilen. Klager communiceerde (al langere tijd) alleen via briefjes met het personeel. In de betreffende week leverde hij geen bezoekformulier in, wat suggereerde dat hij geen relatiebezoek meer wenste te ontvangen. Daarbij heeft klager op 7 december 2022 een brief aan familieleden/een familielid gestuurd die door het personeel werd geduid als een mogelijke afscheidsbrief. De directeur heeft vervolgens in lijn met de wet het advies ingewonnen van een gedragsdeskundige. De gedragsdeskundige heeft, in het licht van de bovengenoemde omstandigheden, de directeur geadviseerd om klager voor de duur van zeven dagen onder cameraobservatie te plaatsen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het toepassen van cameraobservatie ter bescherming van de geestelijke en lichamelijke toestand van klager, op basis van de bovengenoemde omstandigheden en het advies van de gedragsdeskundige, voldoende aannemelijk geworden. De beroepscommissie acht hierbij het advies van de gedragsdeskundige doorslaggevend ten aanzien van de wijze waarop de directeur heeft gereageerd op de geestelijke gesteldheid van klager. Dat de directeur geen aanleiding heeft gezien om aanvullend te bepalen dat klager niet langer kon beschikken over voorwerpen die – zo begrijpt de beroepscommissie – potentieel een gevaar voor hem vormden en evenmin dat ieder uur een ‘luikcontrole’ plaatsvond, is in lijn met het advies van de gedragsdeskundige en doet daarom niet af aan de noodzaak van de cameraobservatie.
Verder heeft de cameraobservatie niet langer geduurd dan noodzakelijk. Tijdens het multidisciplinair overleg zijn de situatie van klager en de noodzaak tot voortduring van de cameraobservatie besproken, waarna de cameraobservatie op 13 december 2022 ‘voortijdig’ is beëindigd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover in deze uitspraak op inhoudelijke gronden tot een gegrondverklaring is gekomen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren. De beroepscommissie bevestigt voor het overige de uitspraak van de beklagcommissie. Omdat sprake is van een vormverzuim (schending van de hoorplicht), ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een gematigde tegemoetkoming toe te kennen van €10,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover deze ziet op de inhoudelijke gronden, en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond. De beroepscommissie bevestigt voor het overige de uitspraak van de beklagcommissie. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
Deze uitspraak is op 22 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. R. Raat, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter