Nummer 23/34426/TA
Betreft [klager]
Datum 20 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling)
1. De procedure
[klager] heeft, voor zover in beroep van belang, beklag ingesteld tegen het luchten op het balkon van zijn kamer tijdens afzondering (eind maart 2023 en begin april 2023).
De beklagcommissie bij de instelling heeft op 13 juni 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (PZ 2023/19). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. J. Rump en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 25 oktober 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.
Het lid van de beroepscommissie mr. drs. F.M.J. Bruggeman was verhinderd ter zitting aanwezig te zijn, maar beslist mee op basis van de stukken en het besprokene ter zitting. Dit is ter zitting door de voorzitter meegedeeld.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
De instelling is het niet eens met het oordeel van de beklagcommissie dat de klacht vanwege het niet aanbieden van een luchtmoment in de periode van 30 maart tot en met 2 april 2023 gegrond is en de overweging van de beklagcommissie dat de vraag of het gebruikmaken van het balkon voldoet aan de eisen voor luchten geen verdere bespreking behoeft, omdat niet is gebleken dat de instelling heeft gezegd dat klager daar moest luchten.
De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) stelt geen eisen aan de plek waar het luchten plaatsvindt en geeft daar geen duidelijkheid over. De European Prison Rules, waarin ‘exercise in the open air’ staat vermeld, betreffen soft law en geen eisen van dwingend recht (zie RSJ 22 februari 2012, 11/1836/TA).
Het balkon grenzend aan de kamers van bewoners binnen de LFPZ betreft ook een ruimte waar het luchten in de zin van artikel 43, derde lid, van de Bvt kan plaatsvinden. Uit de overgelegde foto’s volgt dat bewoners op de balkons de weersomstandigheden kunnen ervaren, wat van belang is volgens de jurisprudentie van de RSJ (zie RSJ 7 februari 2017, 16/3079/TA). Er is geen jurisprudentie van de beroepscommissie over de afmeting van een luchtruimte. De afmeting van het balkon is 0,8 bij 2,5 meter. In de onderhavige zaak heeft klager te allen tijde de mogelijkheid gehad gebruik te maken van het balkon om tijdens afzondering te luchten. Het is, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, overbodig dat steeds expliciet aan klager te benoemen. Klager heeft de hele dag toegang tot het balkon.
In principe is het luchten op het balkon tijdens afzondering voldoende, maar er wordt ook gekeken of het luchten in de buitentuin of een andere ruimte kan plaatsvinden. Dat is afhankelijk van de situatie en of de verpleegde te begeleiden is. Zo zijn op klagers programma’s ook uitsluitmomenten opgenomen waarop klager in de buitenlucht kon verblijven, zoals in de binnentuin of tijdens een wandeling op het terrein. Deze uitsluitmomenten zijn echter niet opgenomen in het dagprogramma dat van 31 maart tot en met 4 april 2023 van toepassing was. Dit doet echter niets af aan het feit dat klager te allen tijde op zijn balkon kon luchten en zijn recht op luchten daarom niet is geschonden.
In geval van separatie kan worden gelucht in de luchtruimte die aansluitend aan de separatieruimte is gelegen. Die luchtruimte is iets groter dan het balkon.
Standpunt van klager
Het verblijf op het balkon kan niet als verblijf in de buitenlucht worden aangemerkt. Het gaat om een heel kleine buitenruimte waar klager niet kan bewegen. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie moet het gaan om een buitenruimte van 10 m². Aan klager had daarom luchten in een gewone luchtruimte moeten worden aangeboden. Klager kan normaal gesproken luchten in een luchtkooi, maar hem is in de desbetreffende periode verteld dat hij nergens anders dan op het balkon van zijn kamer kon luchten.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 43, derde lid, van de Bvt heeft een verpleegde recht op verblijf in de buitenlucht gedurende ten minste één uur per dag. In beginsel zijn op dit recht geen beperkingen toegelaten. Het recht op luchten is zo fundamenteel dat de instelling zich extra ervoor moet inspannen dat een verpleegde niet in dit grondrecht wordt beperkt en dat hij daarvan gebruik kan maken. Met extra inspanning wordt bedoeld extra personeelsinzet of beveiliging en eventueel de inzet van mechanische hulpmiddelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het zijn gerechtvaardigd dat een verpleegde niet in de gelegenheid wordt gesteld om te luchten.
De beroepscommissie stelt op grond van de stukken en het besprokene ter zitting het volgende als onweersproken vast. Klager kon tijdens de maatregel van afzondering in de eigen verblijfsruimte op het terrein wandelen of in de binnentuin luchten, op de periode van 30 maart 2023 tot en met 2 april 2023 na. In die periode heeft klager op het aan zijn kamer aangrenzende balkon kunnen luchten. Klager heeft verklaard dat hem dit ook is verteld, maar dat het balkon niet als luchtruimte is aan te merken.
Het hoofd van de instelling stelt zich op het standpunt dat het balkon als verblijf in de buitenlucht als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Bvt is aan te merken en dat aan klager in genoemde periode daarom geen luchten aangeboden hoefde te worden.
Namens het hoofd van de instelling zijn ter zitting foto’s van de aan de kamers van de bewoners aangrenzende balkons overgelegd. Daarop is te zien dat het om balkons gaat met een dicht dak, aan weerszijden blinde muren en een hekwerk. Het hekwerk bestaat uit spijlen met ruim tien centimeter tussenruimte en telkens twee of drie horizontale verbindingen. De buitenruimte is vanaf het balkon goed zichtbaar. Namens het hoofd van de instelling is ter zitting verklaard dat de afmeting van het balkon 0,8 diep en 2,5 meter breed is.
Gelet op het vorenstaande is, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, de vraag aan de orde of het luchten op het aan klagers kamer aangrenzende balkon kan worden aangemerkt als verblijf in de buitenlucht, zoals bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Bvt.
In de wet- en regelgeving zijn geen vereisten met betrekking tot een luchtruimte in een tbs instelling opgenomen. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 7 februari 2017, 16/3079/TA) komt naar voren dat van belang is dat tijdens het luchten in een luchtruimte van circa 10 m² daadwerkelijk weersomstandigheden gezien en gevoeld kunnen worden.
De beroepscommissie is van oordeel dat juist in geval van afzondering op de eigen kamer ook de omvang van de luchtruimte van belang is. Uit de door de instelling gegeven informatie over het balkon waar klager in de periode van 30 maart tot en met 2 april 2023 heeft moeten luchten, is sprake van een klein balkon dat de gehele dag voor klager bereikbaar was en waar hij heeft kunnen zien wat voor weer het was. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat klager de weersomstandigheden daadwerkelijk heeft kunnen voelen en met name dat hij in enige mate op het balkon, dat nauwelijks bewegingsruimte biedt, heeft kunnen bewegen.
Een verblijf in de bestreden luchtruimte kan daarom niet worden aangemerkt als een verblijf in de buitenlucht als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Bvt. Aan klager is gedurende de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde afzonderingsmaatregel in de periode van 30 maart tot en met 2 april 2023 dan ook een verblijf in de buitenlucht onthouden, wat in strijd is met het bepaalde in artikel 43, derde lid, van de Bvt. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat in de genoemde periode sprake was van een zodanig zeer uitzonderlijk geval dat klager niet in de gelegenheid kon worden gesteld om op het terrein te wandelen of in de binnentuin te luchten.
De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 20 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. drs. F.M.J. Bruggeman, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
secretaris voorzitter