Nummer 22/29553/GA
Betreft [klager]
Datum 6 maart 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan arbeid, voor de duur van zeven dagen, vanwege het voor de derde keer te laat komen bij de arbeid, ingaande op 3 augustus 2022.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 11 september 2022 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2022-1166). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
De directeur heeft op 3 augustus 2022 een disciplinaire straf opgelegd voor het voor de derde keer te laat op de arbeid verschijnen. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan na het vervallen van de arbeidsplicht het niet of niet tijdig deelnemen aan de arbeid niet langer worden aangemerkt als strafwaardig gedrag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw (vergelijk RSJ 31 augustus 2023, 22/26871/GA). Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of er aanleiding is om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden (hierna: de Regeling) kan de directeur beslissen om een gedetineerde structureel uit te sluiten van toegang tot de arbeid. Gedetineerden die wel in staat, maar niet bereid zijn om zich in te zetten en een prestatie te leveren (ongemotiveerde gedetineerden), kunnen uitgesloten worden van de arbeid (Memorie van Toelichting bij de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018-2019, 35 122, nr. 3)). De directeur kan niet lichtvaardig beslissen tot uitsluiting van arbeid, wangedrag van de gedetineerde tijdens de arbeid moet een structureel karakter hebben en de directeur doet er verstandig aan om de gedetineerde eerst te waarschuwen (met een disciplinaire straf) (Toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2021, 28357).
Volgens het schriftelijk verslag is klager drie keer te laat bij de arbeid gekomen: op 12 juli 2022, op 25 juli 2022 en op (verbeterd gelezen door de beroepscommissie) 2 augustus 2022. Op 12 juli 2022 en 25 juli 2022 werd klager volgens de directeur in de gelegenheid gesteld om goederen terug te brengen naar de afdeling, maar is hij daarna niet teruggekomen. Klager stelt dat hij op 12 juli 2022 wel is teruggegaan naar de arbeid. Op 25 juli 2022 is hij niet teruggegaan, omdat hij gefrustreerd was doordat hij was weggestuurd wegens het meebrengen van zijn flesje water. Op 2 augustus 2022 begrijpt de beroepscommissie dat klager verward was door onduidelijke communicatie over wanneer hij naar de arbeid moest.
De beroepscommissie oordeelt als volgt. Klager is in ieder geval op 25 juli 2022 niet teruggekeerd naar de arbeid en op 2 augustus 2022 kwam hij te laat. Dit zijn twee verwijtbare gedragingen, ook als sprake was van de redenen die klager heeft genoemd. Het wangedrag van klager is daarmee structureel. Een uitsluiting van arbeid voor zeven dagen is hierop een proportionele reactie (alleen dus niet in de vorm van een disciplinaire straf, maar op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling). Daarom ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 6 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter