Nummer 22/27526/GA
Betreft klager
Datum 19 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld omdat zijn behandelplan niet wordt uitgevoerd door het personeel op de afdeling als klager een epileptische aanval heeft.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft zich op 3 mei 2022 onbevoegd verklaard (VU 2021/001705)). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Ontvankelijkheid
Klager is ervan op de hoogte dat onder de inrichtingsarts ook de verpleegkundigen en andere hulpverleners vallen die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken. Echter de medewerkster die water in het gezicht van klager heeft gesprenkeld is niet een verpleegkundige die valt onder de medische dienst. Dit betrof een bewaarder met medische kennis, die om die reden werkzaam was op de PPC-afdeling waar klager verbleef.
Door de beklagrechter is geen rekening gehouden met de uitbreiding van de klacht die ziet op uitspraken die door het personeel van de PI Vught zijn gedaan, zoals kenbaar gemaakt in het schrijven van de raadsvrouw van 15 december 2021. Deze uitspraken hebben betrekking op (het weigeren van) de zorg die klager nodig heeft. Dat en de weigering om medicatie te verlenen leveren een schending op van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
Klager is van mening dat er wel sprake is van een beklagwaardige beslissing. De beklagrechter had zich dan ook niet onbevoegd mogen verklaren.
Inhoudelijk
Verwezen wordt naar de inhoudelijke reactie van 9 februari 2022 in reactie op het verweerschrift van de PI Vught en ter aanvulling op het klaagschrift.
Standpunt van de directeur
De medewerker in kwestie betreft een verpleegkundig zorg- en behandelingsinrichtingswerker (zbiw-er). Dit is geen medewerker van de medische dienst. De directeur persisteert bij het verweer van 7 februari 2022 dat tijdens de beklagzitting is aangevoerd. De directeur wenst te benadrukken dat nimmer sprake was van twee glazen water die over klager heen zijn gegooid. De verpleegkundig zbiw-er heeft haar vingers natgemaakt en een beetje water in het gezicht van klager gesprenkeld, waar hij op reageerde. De verpleegkundige hoefde toen geen zware medicatie toe te dienen.
Met betrekking tot de aanvulling van de klacht van 15 december 2021 merkt de directeur op dat uitspraken zoals door klager zijn omschreven niet zijn gedaan en ook niet worden getolereerd. Indien deze uitspraken zouden zijn gedaan, kunnen deze onder feitelijk handelen van het personeel worden geschaard, waartegen geen beklag open staat.
Medicatie wordt, zoals beschreven in het dagprogramma en aan de hand van het behandelplan, op gezette tijden gegeven. Dit in verband met het medisch risico en de voorschriften voor medicatiegebruik. De enige reden waarom klager zijn medicatie niet zou hebben gekregen, is dat hij deze ofwel heeft geweigerd, ofwel deze wilde hebben maar sprake was van te snelle opvolging van medicatie. In deze gevallen is geen sprake van schending van artikel 42 van de Pbw. Daarvan is ook geen sprake als de verpleegkundige vaststelt dat het geven van (extra) medicatie niet nodig blijkt. Nu geen data worden genoemd waarop klager zijn medicatie niet zou hebben gekregen, kan niet worden nagegaan of hiervan sprake is geweest.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid in beroep
De beklagrechter heeft overwogen dat uit het verweerschrift van de directeur blijkt dat het gaat om handelen van personeel van de medische dienst tijdens de epileptische aanval van klager. Omdat ten tijde van de beklagzaak een medische klacht aanhangig was, heeft de beklagrechter zich onbevoegd verklaard van het beklag kennis te nemen. In beroep is echter gebleken dat de betreffende medewerker niet werkzaam is voor de medische dienst en dat de klacht van klager in zoverre dus niet medisch handelen van de inrichtingsarts betreft zoals bedoeld in artikel 71b van de Pbw. De beklagrechter was dus wel bevoegd om de klacht te beoordelen. Om die reden wordt teruggekomen op de uitspraak RSJ 22 juni 2023, 21/23830/GA waarin is bepaald dat geen beroep openstaat tegen het oordeel van de beklagcommissie zich onbevoegd te verklaren, gelet op artikel 69, eerste lid in verbinding met artikel 68, eerst lid, van de Pbw. De onderhavige uitspraak van de beklagrechter kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. De beroepscommissie zal het beklag om proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg zelf afdoen.
Inhoudelijk
In het klaagschrift van 5 december 2021 staat dat klager op 4 december 2021 (’s middags) een epileptische aanval heeft gehad. In plaats van te helpen of het protocol te volgen door klager het medicijn toe te dienen, heeft een vrouwelijke medewerker twee glazen water over klager heen gegooid.
In het met toestemming van klager toegestuurde medisch dossier is het volgende te lezen.
Klager is op 1 december 2021 overgeplaatst vanuit de PI Veenhuizen naar de PI Vught. Op
2 december 2021 is besproken om het beleid van de vorige PI te blijven hanteren de daaropvolgende dagen.
Het beleid van de PI Veenhuizen is terug te vinden in het dossier bij 5 november 2021. Daar staat: ‘midazolam spray zn (zonodig, toevoeging secretaris) als dhr aangeeft of bij >10 minuten in insult door personeel, max 2 keer, anders arts bellen.’
Bij 4 december 2021 staat dat klager belde en vervolgens op bed lag te schudden/zwaaien met armen. De verpleegkundig zbiw-er heeft water gedruppeld in het gezicht van klager die direct reageerde op de koude natte prikkel. Klager was geagiteerd omdat hij, volgens hemzelf, een pufje midazolam had moeten krijgen. Er is geen insult waargenomen. Klager leek een insult te faken om zo medicatie af te dwingen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat niet volgens het behandelplan is gehandeld op 4 december 2021. De beroepscommissie gaat daarbij uit van de beschrijving in het medisch dossier, waarin staat dat de verpleegkundig zbiw-er water heeft gedruppeld in het gezicht van klager en dat dit is gedaan om klagers reactie te peilen. Er is geen insult waargenomen en daarom was het toedienen van midazolam spray niet noodzakelijk. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.
Namens klager is nog aangevoerd dat de beklagrechter geen rekening heeft gehouden met de uitbreiding van de klacht die kenbaar is gemaakt in een schrijven van 15 december 2021.
In dat schrijven staat dat zich in het verlengde van het incident van de klacht nieuwe incidenten hebben voorgedaan waarbij door het personeel uitspraken richting klager zouden zijn gedaan en zou hij op die momenten ook niet de medicatie die hij nodig had vanwege ernstige epilepsie aanvallen hebben gehad. De beroepscommissie is van oordeel dat dit nieuwe klachten betreffen die buiten de reikwijdte van het beklag vallen en dus buiten beschouwing worden gelaten.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris.
secretaris voorzitter