Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34391/GA, 18 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34391/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    18 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de voortzetting van zijn verblijf in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen na afloop van de strafrechtelijke titel voor zijn vrijheidsbeneming.

De beklagrechter bij het PPC Scheveningen heeft op 8 juni 2023 het beklag ongegrond verklaard (SC 2023/193). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Epema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en de directeur van het PPC Scheveningen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. De beroepscommissie was op dat moment niet op de hoogte van klagers verblijfplaats.

De beroepscommissie heeft vervolgens, op 6 september 2023, de directeur schriftelijk gevraagd wie de beslissing heeft genomen dat klager, op grond van de rechterlijke machtiging (RM) op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd), in het PPC verbleef. De directeur heeft daar op 26 september 2023 op gereageerd. Die reactie is doorgestuurd naar klager en zijn raadsvrouw met de mogelijkheid om daarop te reageren. Van die mogelijkheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf eindigde op 20 mei 2023. Het kan de directeur worden toegerekend dat klager nadien onrechtmatig in het PPC Scheveningen heeft verbleven.

Er bestond na afloop van de detentie enkel een RM op grond van de Wzd. Op grond van artikel 1, achtste lid, aanhef en onder a, van de Wzd is die wet echter niet van toepassing op een cliënt die in een Penitentiaire Inrichting (PI) verblijft. In dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 25 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2958. 

Er was geen sprake van een forensische titel in het kader van een straf of maatregel. Een RM is dat immers niet. De RM is toegewezen voor verblijf in een accommodatie zoals bedoeld in de Wzd. Die kan dus niet ten uitvoer worden gelegd in een PI. Er is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit wordt onderbouwd door het feit dat er een ‘fictief parketnummer’ is aangemaakt. Goede bedoelingen en veiligheidsoverwegingen zijn niet relevant. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in de beklagprocedure en naar het oordeel van de beklagrechter. In reactie op de schriftelijke vraag van de beroepscommissie geeft de directeur aan dat hij heeft beslist om klager in het PPC te houden, op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder i., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (de beroepscommissie begrijpt: onder h). Zolang opname op grond van een RM in een geschikte accommodatie niet mogelijk is, moet de directeur overbruggingszorg bieden. Dat is zowel van belang voor de veiligheid van de samenleving als voor de zorg aan klager.

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid in beklag
Voor zover de directeur door te verwijzen naar het verweerschrift in de beklagprocedure zich (nogmaals) op het standpunt stelt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag, omdat het beklag niet zou zijn gericht tegen een door of namens de directeur genomen beslissing, overweegt de beroepscommissie als volgt. Anders dan de directeur suggereert, is het klaagschrift niet gericht tegen de RM zelf, maar tegen de plaats waar die ten uitvoer werd gelegd. De directeur heeft – in beroep – te kennen gegeven dat hij die beslissing heeft genomen. Daartegen kan worden geklaagd op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beklagrechter heeft klager dan ook terecht ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijke beoordeling van het beklag
Klager heeft van 20 mei 2023 tot en met 8 juni 2023 – zo volgt uit zijn registratiekaart – in het PPC Scheveningen verbleven, nadat zijn strafrechtelijke titel was geëindigd en de civiele rechter een RM op grond van de Wzd had uitgesproken.

Het PPC Scheveningen is (tevens) aangewezen als huis van bewaring (HVB). In een HVB kunnen “alle[n] aan wie krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is” worden geplaatst (artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de Pbw).

Een RM kan worden aangemerkt als “een rechterlijke uitspraak krachtens welke klager zijn vrijheid was ontnomen”. Daarnaast was opname in een voor klager bestemde plaats volgens de directeur tot en met 8 juni 2023 (nog) niet mogelijk. Dat heeft klager niet betwist.

Hoewel een RM in beginsel niet in een PPC ten uitvoer dient te worden gelegd (reeds omdat het PPC geen geregistreerde accommodatie is in de zin van artikel 24, eerste lid, van de Wzd, vergelijk rechtbank Gelderland 25 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2958, r.o. 7), kon klager daar op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de Pbw dus wel verblijven ter overbrugging. Dat wil zeggen: zolang opname in de voor klager bestemde Wzd-accommodatie nog niet mogelijk was. 

Zou de raadsvrouw niettemin worden gevolgd in haar betoog, dan had klager in een regulier HVB moeten verblijven in afwachting van een geschikte Wzd-accommodatie. De beroepscommissie kan niet inzien waarom dat – feitelijk of juridisch – de voorkeur zou hebben boven een kortdurend voortgezet verblijf in het PPC, waar men al bekend was met klager en diens problematiek.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 18 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven