Nummer 23/33917/TB
Betreft [klager]
Datum 12 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 17 mei 2023 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.
Klagers raadsman, mr. J.F. van der Brugge, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 24 november 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
[…] was van de zijde van verweerder als toehoorder aanwezig.
Partijen hebben ter zitting een beroep gedaan op informatie uit documenten, die met toestemming van de beroepscommissie na de zitting zijn toe- en doorgezonden.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers raadsman heeft het volgende naar voren gebracht.
Klager kan zich niet verenigen met de beslissing tot voortzetting van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening, die is gebaseerd op het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP). De conclusie in dat advies dat geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject naar een GGZ-voorziening of een andere instelling, is niet nader onderbouwd. Klager vindt het feit dat hij inmiddels bijna 38 jaren dwangverpleging ondergaat en van zijn vrijheid is beroofd met zich mee zou moeten brengen dat grotere inspanningen worden verricht in het onderzoek naar de vraag of de status van klager van langdurig verpleegde kan worden beëindigd, in het bijzonder door de mogelijkheid van plaatsing in een andere (GGZ-)instelling. De rechter heeft in de uitspraak van 10 juli 2023 tot verlenging van klagers tbs het OM verzocht een mogelijke verblijfplaats voor klager al dan niet buiten de tbs te onderzoeken. Het OM heeft verweerder daarom verzocht een zorgconferentie te houden, maar verweerder ziet daarin geen meerwaarde en houdt vast aan het standpunt dat er voor klager niets anders mogelijk is dan een voortgezet verblijf van klager in de LFPZ.
Klager betwist dat hij zou sjoemelen met medicatie en dat er nog gevaar bestaat. Blijkens een testosterontest van 9 november 2023 heeft klager een te lage testosteronwaarde. Klager heeft geen seksuele verlangens meer. Hij is chemisch gecastreerd en zit zijn hele leven in een beperkende omgeving. Enerzijds mag klager op verlof en werkt hij alleen bij de Kringloop, anderzijds zegt men dat het niets anders gaat worden omdat klager onvoldoende het vertrouwen geeft dat hij in de maatschappij kan terugkeren. Opeens is er ook een nieuwe diagnose. Klager heeft er daarom weinig vertrouwen meer in.
De bestreden beslissing is daarom onvoldoende gemotiveerd. Naar analogie met de levenslange gevangenisstraf moet er voldoende zicht op perspectief zijn. Dat is er in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) niet voor klager. Er moet reëel en met afstand gekeken worden naar het gevaar dat er volgens klager niet meer is. Klager verzoekt de beroepscommissie daarom het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en te bepalen dat opnieuw en nader moet worden onderzocht of er mogelijkheden bestaan voor een andere oplossing voor klager anders dan verblijf in de LFPZ binnen de tbs.
Klager heeft daaraan het volgende toegevoegd.
Volgens de Pompestichting is er gevaar voor agressie en seksueel gedrag. Hij is echter niet meer met seks bezig. Hij kan niets meer. Toch mag hij geen bezoek op zijn kamer ontvangen met de deur aan of dicht, de deur moet altijd open blijven staan. Hij wil bezoek van medebewoners kunnen ontvangen zonder dat ze gestoord worden. Dat mag dan niet, omdat men meteen weer denkt aan seks. Als men hem recidivegevaarlijk vindt, moet men het verlof intrekken. Zijn deels onbegeleid verlof verloopt goed, maar als hij terugkomt in de instelling zit hij weer in de ellende. Hij is gestopt met zijn medicatie, omdat hij toch niet weg kan. Hij doet niet meer mee aan onderzoeken, omdat hij dat eerder wel heeft gedaan en men toch steeds zegt dat hij in de LFPZ moet blijven.
Standpunt van verweerder
Klager stelt dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht met betrekking tot een eventuele beëindiging van de LFPZ-status en uitstroom naar een andere instelling. De beslissing van 17 mei 2023 tot voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting is echter niet alleen op basis van het advies van de LAP genomen, maar ook op basis van het advies van de Pompestichting en pro justitia rapportage.
Uit het advies van de Pompestichting van 28 november 2022 volgt dat er nog altijd een hoog recidiverisico is als de tbs-maatregel van klager beëindigd zou worden en dat er geen behandelmogelijkheden worden gezien. Klager neemt de voorgeschreven medicatie Naltraxon niet in. Hoewel geen opvallend kindgerichte aandacht wordt waargenomen zijn de overige delictgerelateerde factoren nog aanwezig. Klagers behoefte aan seks, intimiteit en een betekenisvolle relatie, maar ook zijn gerichtheid op directe behoeftebevrediging, het zich snel tekort gedaan voelen en de beperkte impuls-/driftbeheersing, lopen nog steeds als een rode draad door zijn bestaan binnen de LFPZ. Op de afdeling waar klager verblijft, wordt structuur en zorg geboden. Daardoor zijn de impulsen van klager hanteer- en beheersbaar. Klager is voor zijn functioneren en risicohantering volledig afhankelijk van de prikkelarme gestructureerde, behandeldrukvrije, maar ook hoog beveiligde omgeving van de LFPZ. Er is geen zicht op verdere uitbouw van vrijheden en verantwoordelijkheden en daarmee op mogelijk perspectief voor resocialisatie of andersoortige uitstroom. De Pompestichting adviseert tot voorzetting van verblijf in een LFPZ-voorziening.
Overigens zijn er bij de Pompestichting vermoedens ontstaan dat er bij klager wellicht sprake is van een stoornis in het autismespectrum.
Uit de pro justitia-rapportages van de onafhankelijke rapporteurs blijkt dat klager niet mee wilde werken aan de onderzoeken. Wel hebben zij ten aanzien van het verzoek van de Pompestichting met betrekking tot het vermoeden van een stoornis in het autismespectrum het advies gegeven om klager te motiveren tot deelname aan onderzoek (in de instelling of het PBC). De psychiater verwacht echter niet dat een wijziging van de diagnostiek grote wijzigingen zal geven in de bejegening en risicotaxatie.
In het advies van de LAP van 21 april 2023 is te lezen dat klager de LAP niet wilde zien op 21 april 2023. Uit alle bestudeerde dossierstukken die geraadpleegd zijn heeft de LAP zich voldoende voorgelicht geacht en geconcludeerd dat klager voor wat betreft zijn functioneren en risicohantering volledig afhankelijk is van de prikkelarme, gestructureerde, behandeldrukvrije, maar ook hoog beveiligde omgeving van de LFPZ, en dat een uitstroom naar een reguliere GGZ-voorziening op dit moment niet mogelijk wordt geacht.
Gevraagd naar de huidige stand van zaken heeft de Pompestichting verweerder op 6 november 2023 de volgende inlichtingen verstrekt.
De diagnostiek is herzien naar een stoornis in het autisme spectrum, waardoor klagers gedrag beter is te begrijpen en interventies beter zijn in te zetten. In die zin functioneert klager stabiel op de afdeling, maar dat doet niets af aan de ernst van zijn forse problematiek en de behandelbaarheid daarvan. Er worden op dit moment ook met de nieuwe diagnose geen aanknopingspunten gezien voor het vormgeven van een nieuwe behandelpoging. Klagers gerichtheid op seks wordt dagelijks in meer of mindere mate geobserveerd. Klager laat een wisselend en kwetsbaar gedragsmatig beeld zien dat een hoge mate van forensische scherpte behoeft. Uitstroommogelijkheden die het benodigde risicomanagement kunnen bieden en een verblijfplaats bieden met een vergelijkbare kwaliteit van leven, worden niet gezien. Observatie in het PBC heeft daarom geen meerwaarde. Vanuit de LFPZ wordt voortdurend gekeken of er mogelijkheden tot behandeling en/of uitstroom zijn, maar die mogelijkheden zijn er nu niet.
3. De beoordeling
Klagers situatie
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 23 juni 1985 aangevangen.
Klager verblijft sinds 1 november 2005 in een LFPZ-voorziening, sinds 2013 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Zeeland.
Het beoordelingskader
In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.
De toetsing van de bestreden beslissing
Klager heeft aangevoerd dat verweerder de beslissing heeft gebaseerd op het advies van de LAP, maar dat dit advies niet goed onderbouwd is. De inhoud van het advies staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie. De LAP is een onafhankelijke commissie die verweerder adviseert over voortzetting van de LFPZ-indicatie aan de hand van stukken, het horen van de verpleegde -waaraan klager niet heeft meegewerkt-, en de door de raadsman ingediende schriftelijke opmerkingen. In dat kader heeft de LAP de vraag beantwoord of in verband met de behandelingsvatbaarheid van klager naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling al dan niet zinvol is. In dat kader heeft de LAP ook onderzocht of de status van langdurig verpleegde om een andere reden dient te worden beëindigd, in het bijzonder in verband met de mogelijkheid van plaatsing in en andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden, in het bijzonder een GGZ-instelling.
Verweerder heeft de bestreden beslissing niet alleen gebaseerd op het advies van de LAP, maar ook op de door de Pompestichting en pro justitia rapporteurs gegeven adviezen. Verweerder heeft naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid mogen afgaan op deze adviezen die alle strekken tot voortzetting van klagers verblijf in een LFPZ-voorziening, omdat er geen mogelijkheden worden gezien voor een perspectief voor klager buiten de LFPZ-voorziening.
Klagers stelling dat hij niet meer gericht is op seks en niet meer delictgevaarlijk is, mede gezien zijn te lage testosteronwaarde, vindt geen steun in de voor en na de bestreden beslissing door de Pompestichting aan verweerder gegeven informatie. Uit die informatie komt naar voren dat, ook met de herziene diagnose, er nog altijd sprake is van een hoog recidiverisico en er op dit moment geen (nieuwe) behandelmogelijkheden worden gezien. Binnen de huidige setting wordt weliswaar geen opvallend kindgerichte aandacht bij betrokkene waargenomen (mogelijk ook omdat kind gerelateerde prikkels zoveel mogelijk afwezig zijn), de overige delictgerelateerde criminogene factoren zijn echter nog immer aanwezig. Zijn behoefte aan seks, intimiteit en een betekenisvolle relatie, maar ook zijn gerichtheid op directe behoeftebevrediging, het zich snel tekort gedaan voelen en de beperkte impuls-/driftbeheersing, lopen nog steeds als een rode draad door zijn bestaan binnen de LFPZ.
Klager is voor zijn functioneren en risicohantering volledig afhankelijk van de prikkelarme gestructureerde, behandeldrukvrije, maar ook hoog beveiligde omgeving van de LFPZ. Er is geen zicht op verdere uitbouw van vrijheden en verantwoordelijkheden en daarmee op mogelijk perspectief voor resocialisatie of uitstroom naar een andere instelling.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Vooralsnog is niet gebleken dat er redenen zijn voor nader onderzoek in het PBC of een zorgconferentie naar mogelijkheden voor plaatsing van klager in een voor hem geschikte voorziening buiten de LFPZ.
Het beroep van klager op schending van artikel 3 van het EVRM kan dan ook niet slagen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 12 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, dr. T. Jambroes en drs. F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
secretaris voorzitter