Nummer 23/37626/SGA
Betreft verzoeker
Datum 4 december 2023
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) heeft beslist de uitreiking van een op 24 november 2023 ontvangen voor verzoeker bestemd poststuk te weigeren.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift en van de schriftelijke aanvulling op het schorsingsverzoek van 28 november 2023 van verzoekers raadsman, mr. T.D.D. Loeffen.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
d. de bescherming van slachtoffers of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
Uit de schriftelijke reactie van de directeur komt naar voren dat op 24 november 2023 een brief voor verzoeker is ontvangen van de gemeente Arnhem. De directeur heeft beslist om deze brief niet aan verzoeker uit te reiken, vanwege de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid. De directeur voert aan dat de brief is voorzien van informatie die de veiligheid van de PI Arnhem, de gedetineerden in de PI Arnhem en het personeel direct ernstig kunnen schaden. Aan verzoeker is een bewijs van ontvangst uitgereikt en hem is medegedeeld dat de brief op grond van artikel 36, vijfde lid, van de Pbw voor hem wordt bewaard. Verder is verzoeker geïnformeerd over een in te stellen rechtsmiddel in de lopende procedure bij de gemeente Arnhem en is de gemeente Arnhem geïnformeerd over de beslissing van de directeur om de brief niet aan verzoeker uit te reiken.
De voorzitter constateert dat het voorgaande niet binnen de daarvoor gestelde termijn van 24 uur is gebeurd. Hoewel de wet een onverwijlde uitreiking voorschrijft, hoeft dat – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet tot een toewijzing van het verzoek te leiden. De directeur heeft gemotiveerd aangegeven waarom er is afgeweken van die termijn, namelijk omdat er voorafgaand aan het nemen van de beslissing om de uitreiking van het poststuk aan verzoeker te weigeren onderzoek is gedaan en veiligheidsrisico’s in kaart zijn gebracht, waarna een zorgvuldig belangenafweging is gemaakt. Daarnaast is de postcontrole van verzoeker een tijdrovend proces. De onverwijlde uitreiking van de mededeling is met name bedoeld om de gedetineerde tijdig op de hoogte te stellen van de mogelijkheid om rechtsmiddelen (beklag en schorsing) in te stellen tegen de beslissing van de directeur. Verzoeker heeft van die rechtsmiddelen ten aanzien van de onderhavige beslissing tijdig gebruikgemaakt.
Anders dan namens en door verzoeker is aangevoerd is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter uit de stukken voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, aanhef en onder a. van de Pbw. Gelet daarop kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek afwijzen.
Ten overvloede, en naar aanleiding van de opmerkingen van verzoekers raadsman, merkt de voorzitter op dat de overige door de raadsman aangevoerde punten, bijvoorbeeld met betrekking tot verzoekers toekomende rechten op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - voor zover van toepassing, gelet op het bepaalde in artikel 1:6 van de Awb - het voorlopig oordeel van de voorzitter overstijgen. Deze vragen dienen in de bodemprocedure aan de orde te komen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 4 december 2023 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter