Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31891/GA, 24 december 2024, beroep
Uitspraakdatum:24-12-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31891/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    24 december 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

  1. onvoldoende voortvarend handelen van zijn casemanager in het kader van zijn plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBA) (NM-2022-743);
  2. de afwijzing van klagers verzoek tot overbrenging voor de verlening van forensische zorg op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (NM‑2022-869).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 26 januari 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. S. de Korte, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beklag a.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter beklag a. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

 

Beklag b.

In deze uitspraak zal de beroepscommissie een overzicht geven van geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie en daaraan een nadere invulling geven om duidelijk te maken wat zij van de directeur verwacht bij het nemen van een beslissing over artikelplaatsing.[1] Nadat de beroepscommissie het kader uiteen heeft gezet, zal zij klagers beklag beoordelen.

 

Overbrenging voor zorg en hulpverlening

Een gedetineerde heeft recht op sociale verzorging en hulpverlening.[2] De directeur draagt zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien deze zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.[3] Op grond van dit artikel kan een gedetineerde in de laatste fase van zijn detentie worden overgebracht naar een andere plaats dan een PI.[4]

Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg (Wfz), geschiedt de overbrenging overeenkomstig de bepalingen van die wet.[5]

Als sprake is van forensische zorg, is artikel 6.8 van de Wfz dus van toepassing. Als er sprake is van overige vormen van zorg, dan blijft artikel 43, vierde lid, van de Pbw onverkort van toepassing.[6]

 

Wanneer is er sprake van forensische zorg?

Forensische zorg is zorg die wordt verleend aan een justitiabele met een psychische stoornis, verslaving, psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Deze volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht. Forensische zorg omvat de zorg als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang.[7]

Forensische zorg omvat tevens begeleiding, waaronder ambulante begeleiding en dagactiviteiten, beschermd wonen, behandeling van aanpassingsstoornissen, psychoanalyse en electroconvulsietherapie.[8]

De overbrenging wegens noodzakelijke sociale verzorging en hulpverlening, van een gedetineerde die een gevangenisstraf uitzit, kan forensische zorg zijn en niet-forensische zorg zijn. Daarvoor hangt het ervan af of de zorg onderdeel uitmaakt van de (tenuitvoerlegging van) de straf. Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden wanneer wel en wanneer geen sprake is van forensische zorg. Er is een gebrek aan duidelijkheid in de Pbw, de Wfz (en aanverwante regelingen) en de bijbehorende memories van toelichting. Daarom gaat de beroepscommissie ervan uit dat de overbrenging van een gedetineerde aan het einde van zijn gevangenisstraf naar een instelling voor begeleid wonen (waarover het in casu kennelijk gaat) forensische zorg is. Daarmee geschiedt de overbrenging op grond van artikel 6.8 van de Wfz.

 

Wie beslist over de overbrenging?

Als de plaatsing bij een zorgaanbieder de overbrenging van een gedetineerde naar een instelling voor forensische zorg betreft, beslist de directeur van de PI, namens de Minister voor Rechtsbescherming.[9]

Ook als er geen sprake is van forensische zorg, beslist de directeur van de PI.[10]

 

Een verzoek tot overbrenging

Overbrenging wegens noodzakelijke sociale verzorging en hulpverlening geschiedt vrijwillig.

Volgens de rechtspraak van de beroepscommissie kan een gedetineerde een verzoek doen tot overbrenging en dient de directeur daarop een beslissing te nemen.[11]

Als een gedetineerde bij zijn casemanager kenbaar heeft gemaakt dat hij in aanmerking wenst te komen voor artikelplaatsing, start de casemanager (namens de directeur) het traject op. Een gedetineerde zou onder omstandigheden kunnen klagen over het niet voortvarend handelen van de casemanager[12] of het verzuim van de directeur om tijdig een beslissing te nemen.[13]

Anders dan bij een aanvraag om deelname aan een penitentiair programma of plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling, beslist de directeur uiteindelijk dus over het verzoek.

 

De formele vereisten aan de beslissing

Als er geen sprake is van forensische zorg, is een schriftelijke mededeling van een toewijzende of afwijzende beslissing op grond van de Pbw niet vereist.

Als er wel sprake is van forensische zorg, is een schriftelijke beslissing bij een toewijzende beslissing wel vereist. De plaatsing van een forensische patiënt geschiedt immers op basis van een gedagtekend besluit.[14] Als de directeur het verzoek van de gedetineerde afwijst, is een schriftelijke beslissing niet vereist.

Een schriftelijke beslissing is overigens in elke situatie wel wenselijk, omdat dit de inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de beslissing ten goede komt. Ook dient de beslissing in elk geval wel gemotiveerd kenbaar te worden gemaakt aan de gedetineerde.

Een gedetineerde kan beklag instellen tegen de beslissing van de directeur.[15]

 

De motivering van de beslissing

Ongeacht of er sprake is van forensische zorg, dient de directeur te beoordelen of klagers recht op sociale verzorging en hulpverlening een overbrenging noodzakelijk maken en of overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.[16] Als de directeur van mening is dat aan dit criterium niet is voldaan, wijst hij het verzoek af.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur een individuele belangenafweging dient te maken.[17] Daarbij kan de directeur betrekken:[18]

  • de indicatiestelling (eventueel gebaseerd op een delictanalyse en risicotaxatie);
  • het penitentiair dossier;
  • het inrichtingsdossier;
  • een advies van de officier van justitie over de tenuitvoerlegging, het niveau van beveiliging en eventueel te stellen voorwaarden;
  • een advies van de reclassering over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven;
  • een eventueel advies van de rechter over de tenuitvoerlegging;
  • een advies van de plaatsings- en vrijhedencommissie van de PI;
  • het advies van de selectiefunctionaris over de zorgaanbieder bij welke en de behandellocatie op welke de verlenging van forensische zorg zal plaatsvinden;

De volgende aspecten kunnen een rol spelen in de beslissing:[19]

  • de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
  • de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt;
  • de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

 

De indicatiestelling

Een indicatiestelling is een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen.[20]

De beroepscommissie begrijpt dat een dergelijk advies zowel positief (indicerend) of negatief (niet‑indicerend) kan zijn.

Bevoegd tot indicatiestelling zijn het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), het psycho-medisch overleg (PMO) van de PI of de reclassering, afhankelijk van de betreffende gedetineerde en het type instelling voor forensische zorg.[21]

De directeur kan een verzoek om artikelplaatsing afwijzen zonder indicatiestelling op te vragen. Een oordeel van het PMO, het NIFP of de reclassering over de zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zal echter in de regel noodzakelijk zijn om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen over artikelplaatsing. De beroepscommissie acht het opvragen van een indicatiestelling door de directeur bij het bevoegde orgaan geboden als daartoe aanleiding bestaat.[22]

Als een gedetineerde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, dan dient de directeur een delictanalyse en risicotaxatie (van niet ouder dan zes maanden) bij de last tot indicatiestelling te voegen.[23]

 

De zorgaanbieder

De directeur plaatst een gedetineerde op basis van de indicatiestelling bij een zorgaanbieder die de geïndiceerde zorg op het vereiste beveiligingsniveau kan verlenen.[24] De directeur selecteert de zorgaanbieder aan de hand van (per vorm van forensische zorg) vastgestelde criteria.[25]

De gedetineerde wordt geplaatst bij een zorgaanbieder in de regio waar hij zal re-integreren, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om hiervan af te wijken.[26]

De directeur informeert de zorgaanbieder die de zorg zal verlenen over het besluit door het beschikbaar te stellen in het Informatiesysteem Forensische Zorg (IFZo).[27]


De beroepscommissie begrijpt dat in de praktijk de indicerende instantie een indicatiestelling (met de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak) in het IFZo maakt en de plaatsende instantie in het IFZo de meest geschikte zorgplek kan vinden. Op basis van de zorgbehoefte toont het IFZo welke gecontracteerde zorginstellingen passende zorg bieden. De plaatsende instantie (de directeur) meldt de persoon aan bij de gekozen zorgaanbieder en de zorgaanbieder gaat akkoord of niet akkoord.[28] Deze werkwijze acht de beroepscommissie niet in strijd met de wet.

Als er geen sprake is van forensische zorg, dan is de Rfz niet van toepassing. De Pbw heeft geen vergelijkbare bepalingen over het selecteren van een zorgaanbieder. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de directeur op dezelfde of een soortgelijke wijze een geschikte zorgaanbieder zal selecteren, als hij beslist tot artikelplaatsing. Als in een beklagzaak geschil bestaat over het selecteren van een zorgaanbieder, is het aan de directeur van de inrichting om daarover een standpunt in te nemen, zodat de beklag- en beroepscommissie daarover een oordeel kunnen geven.

 

Beëindiging van de artikelplaatsing

De directeur kan beslissen tot beëindiging van de artikelplaatsing.[29] Ook deze beslissing dient voldoende gemotiveerd te zijn. Een gedetineerde kan beklag instellen tegen deze beslissing.

 

Waartegen is klagers beklag gericht?

Klager schrijft in zijn klaagschrift van 7 september 2022 dat er een aanvraag zou worden gedaan voor begeleid wonen op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw. Volgens klager kreeg hij drie tot vier weken later te horen dat de aanvraag was afgewezen, maar bleek eigenlijk dat er helemaal geen aanvraag was gedaan.

De beklagrechter heeft het beklag opgevat als gericht tegen onvoldoende voortvarend handelen van de casemanager. De beroepscommissie vat het beklag echter op als gericht tegen het afwijzen van klagers verzoek om artikelplaatsing.

Het is duidelijk dat de inrichting bekend was met klagers wens om in het kader van artikelplaatsing tijdens zijn detentie te gaan wonen bij de laagdrempelige opvang (LDO) van het Leger des Heils. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat klager niet bij de LDO geplaatst kon worden, omdat deze niet als zorgverlener gekoppeld kon worden in het IFZo Daarom is er geen aanmelding verstuurd en is de aanvraag voor een reclasseringsadvies op 30 augustus 2022 ingetrokken. De beroepscommissie merkt dit dus aan als afwijzing van klagers verzoek om artikelplaatsing.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager voert in beroep aan dat de aanvraag ten onrechte is gestopt, omdat de LDO wél gematcht kon worden in het IFZo. Hij heeft een mail overgelegd van het Leger des Heils. Daarin staat dat zij de LDO-trajecten aanbieden op basis van IFZo-financiering. Dit betreft een beperkt aantal plekken. Volgens het Leger des Heils kan een casemanager een aanmeldingsbrief maken en beoordeelt het Leger des Heils of er een passende match is.

De directeur heeft in beklag aangevoerd dat de psycholoog geen bezwaren zag voor de aanmelding bij de LDO. De psycholoog heeft op 26 augustus 2022 geprobeerd om klager via het IFZo aan te melden bij de LDO. De LDO kwam niet naar boven in het systeem toen de psycholoog klager probeerde te matchen. Daarom voldoet de LDO volgens de directeur niet aan de voorwaarden voor artikelplaatsing. Volgens de directeur biedt de LDO geen begeleiding, wat passend is bij artikelplaatsing.

De beroepscommissie begrijpt dat het niet kunnen matchen in het IFZo met de gewenste zorgaanbieder meerdere redenen kan hebben. De indicatiestelling is niet volledig ingevuld, het zorgaanbod is onjuist of onvolledig ingevuld, of de gewenste zorg is niet ingekocht bij deze zorgaanbieder. Als zorg nodig is die niet geleverd kan worden door een gecontracteerde zorgaanbieder, begrijpt de beroepscommissie dat een aanvraag kan worden ingediend voor niet-gecontracteerde zorg.[30]

De directeur heeft echter slechts gesteld dat klager niet gematcht kon worden met de LDO. De directeur heeft niet toegelicht wegens welke van bovenstaande redenen de LDO niet naar voren kwam in het IFZo. Dat terwijl klager een e-mail van het Leger des Heils heeft overgelegd waarin zij aangeven LDO-trajecten aan te bieden op basis van IFZo‑financiering. Uit de stukken volgt overigens in het geheel geen informatie over een indicatiestelling (met daarin klagers zorgbehoefte en beveiligingsnoodzaak) die de indicerende instantie in het IFZo zou moeten maken vóórdat de plaatsende instantie de meeste geschikte zorgplek kan vinden.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de onvoldoende gemotiveerde beslissing van de directeur – bij deze stand van zaken – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren.

Omdat klager op 11 maart 2023 in vrijheid is gesteld, kan de directeur niet meer kan worden opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet wel aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €75,-, omdat het niet duidelijk is of klager daadwerkelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor de verzochte artikelplaatsing.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.

 

 

Deze uitspraak is op 24 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

 


[1] Artikelplaatsing in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Pbw zal onbesproken blijven.

[2] Artikel 43, eerste lid, van de Pbw.

[3] Artikel 43, vierde lid, eerste volzin van de Pbw.

[4] De beroepscommissie merkt op dat het strafrestant van twaalf maanden voor plaatsing in een verslavingskliniek (artikel 31 (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden) is vervallen per 5 november 2021 en deze termijn niet in andere regelgeving is vastgelegd. Wel wordt het uit de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 28 maart 2019 (Kamerstukken II 2018-2019, 33 628, nr. 44) duidelijk dat artikel 43.4-plaatsing in de laatste fase van de detentie geschiedt.

[5] Artikel 43, vierde lid, tweede volzin, van de Pbw.

[6] Kamerstukken II 2009/2010, 31 398, nr. 3 (MvT), p. 30.

[7] Artikel 1.1, tweede lid, van de Wfz.

[8] Artikel 2 van de Regeling forensische zorg (Rfz).

[9] Artikel 6.1, aanhef en onder b, van het Besluit forensische zorg (Bfz). De beroepscommissie begrijpt dat dat op dit moment moet worden gelezen als: de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

[10] Artikel 43, vierde lid, van de Pbw.

[11] RSJ 5 april 2023, 21/20860/GA.

[12] RSJ 7 januari 2022, 20/16516/GA.

[13] Artikel 60, tweede lid, van de Pbw; RSJ 5 april 2023, 21/20860/GA.

[14] Artikel 6.1, eerste lid, van de Wfz.

[15] Artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

[16] Artikel 43, vierde lid, van de Pbw en artikel 6.8 van de Wfz.

[17] Zie enkele uitspraken over de motivering van beslissingen tot afwijzing van verzoeken tot artikelplaatsing: RSJ 31 maart 2023, 21/22943/GA; RSJ 28 februari 2023, 22/28286/GA; RSJ 13 februari 2024, 23/36724/GA; RSJ 29 juni 2023, 23/33199/GA.

[18] Gebaseerd op artikel 6.2a van het Bfz.

[19] Gebaseerd op artikel 6.2 van de Wfz.

[20] Artikel 1.1, eerste lid, onder e, van de Wfz.

[21] Artikel 5.1 van het Bfz.

[22] Vergelijk RSJ 31 maart 2023, 22/27515/GA.

[23] Artikel 5.2 van het Bfz.

[24] Artikel 12, eerste lid, van de Rfz.

[25] In artikel 12, tweede, derde, vierde en vijfde lid van de Rfz zijn de criteria vastgesteld voor respectievelijk ambulante begeleiding/behandeling, verblijfszorg, klinische zorg, zorg voor ter beschikking gestelde.

[26] Artikel 12, zesde lid van de Rfz.

[27] Artikel 13 van de Rfz.

[28] ‘Informatiesysteem forensische zorg (Ifzo)’, www.forensischezorg.nl/praktijk/systemen/ifzo. Geraadpleegd op 20 december 2024.

[29] Artikel 15b van de Rfz.

[30] ‘FAQ Indicatiestelling/plaatsing’, www.forensischezorg.nl/kennis-delen/faq/indicatiestelling-en-plaatsing. Geraadpleegd op 20 december 2024.

Naar boven