Nummer 23/33862/TA
Betreft [klager]
Datum 23 november 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het niet mogen luchten gedurende klagers plaatsing in quarantaine vanwege een
coronabesmetting;
b. de plaatsing in quarantaine op 23 november 2021.
De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op
12 mei 2023 het beklag voor zover dat ziet op het niet mogen luchten gedurende klagers plaatsing in quarantaine vanwege zijn besmetting met het coronavirus gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €70,- (RV2021-449).
De beklagcommissie heeft het beklag onder b. als een uitbreiding van beklag onder a. aangemerkt en is daarop niet ingegaan. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. J.J.H.M. de Crom, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers waarnemend raadsvrouw, mr. N. Godding, en
[…], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 13 oktober 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers waarnemend raadsvrouw heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Zijn beklag had alleen al op formele gronden gegrond verklaard moeten worden. Klager heeft geen schriftelijke mededeling ontvangen van de beslissing tot het opleggen van een ordemaatregel, wat in strijd is met het bepaalde in artikel 54 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Hierdoor was het voor klager niet duidelijk op grond van welk artikel uit de Bvt hij in afzondering werd geplaatst, welke redenen hieraan ten grondslag lagen, welke rechten hij wel of juist niet kon uitoefenen en hoelang deze afzondering zou duren. Alleen al vanwege de schending van dit vormvoorschrift zou het beklag van klager op formele gronden gegrond verklaard moeten worden.
De beklagcommissie is van oordeel dat het beklag alleen ziet op het niet mogen luchten gedurende het verblijf in quarantaine bij een coronabesmetting. Dat klager wordt tegengeworpen dat hij enkele klachtonderdelen niet met zoveel woorden heeft benoemd in zijn klaagschrift en dit als uitbreiding van zijn klacht wordt gezien waardoor er niet over is geoordeeld door de beklagcommissie, is niet alleen onbegrijpelijk maar ook onredelijk en onbillijk. Uit het klaagschrift blijkt immers dat klager klaagt over de opgelegde maatregel, dat
hij in volledige afzondering verbleef en niet mocht luchten.
Dat klager in zijn recht op luchten is geschonden staat vast. Ten aanzien van het recht op luchten is het beroep alleen gericht tegen de hoogte van de aan hem toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie hanteert een standaardbedrag van €12,50 voor iedere keer dat het recht op luchten is geschonden. Klagers recht op luchten is acht dagen achtereenvolgens geschonden, wat zou uitkomen op een tegemoetkoming van €100,-. Door de beklagcommissie is echter een tegemoetkoming van €10,- per schending (zeven dagen gehanteerd), met als reden dat klager gedurende de afzondering wel is doorbetaald tijdens de uitgevallen arbeidsblokken. Klager kan zich hier niet in vinden. Klager is niet, althans onvoldoende, gecompenseerd voor de acht dagen dat hij niet heeft kunnen luchten.
De instelling heeft onvoldoende inspanning verricht om een passende compensatie te bieden, nu het enkel doorbetalen van loon blijkens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie onvoldoende is. Gelet hierop en op grond van de standaardbedragen tegemoetkoming dient aan klager een tegemoetkoming van €12,50 per dag dat hij niet heeft kunnen luchten toe te
komen, wat neerkomt op een tegemoetkoming van €100,- (8 x €12,50).
Ook is klagers recht om minstens eenmaal per week tien minuten te bellen geschonden. Vanwege de schending van het in artikel 38, eerste lid van de Bvt neergelegde recht dient aan klager een tegemoetkoming van €7,50 toe te komen.
Daarnaast heeft klager op grond van artikel 31, tweede lid, van de Bvt het recht om in totaal
tenminste vier uren per dag met medeverpleegden door te brengen. Van dit recht kan op grond van artikel 34 van de Bvt worden afgeweken indien de verpleegde zich in afzondering of separatie bevindt. De beslissing tot het opleggen van de ordemaatregel is niet aan klager uitgereikt. Van een uitzondering als bedoeld in artikel 34 van de Bvt is derhalve geen sprake. Klager had in de gelegenheid moeten worden gesteld om iedere dag minstens vier uren met medeverpleegden door te brengen, wat zeven achtereenvolgende dagen niet is gebeurd. Gelet op de standaardbedragen tegemoetkoming dient aan klager een financiële tegemoetkoming van €52,50 (7 x €7,50) toe te komen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Op grond van artikel 58, derde lid, van de Bvt dient het klaagschrift zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag te vermelden. In het klaagschrift heeft klager vermeld dat zijn rechten zijn geschonden. Dit is echter niet nauwkeurig genoeg. Het moet voor de instelling duidelijk zijn waartegen zij zich dient te verweren. De instelling meent dat de klacht enkel ziet op het niet mogen luchten tijdens de quarantainemaatregel. Alle overige vermeende schendingen vormen een uitbreiding van klagers beklag en zijn bovendien te laat aangevoerd. Klagers raadsvrouw heeft tijdens de quarantainemaatregel telefonisch contact gehad met klager en zij had destijds het beklag kunnen aanvullen.
De instelling erkent dat klagers recht op luchten gedurende de quarantainemaatregel is geschonden. Er is getracht om met klager hierover te bemiddelen. Dat is echter niet gelukt. Klager is gecompenseerd voor tijdens de quarantainemaatregel gemiste arbeidsblokken.
De beklagcommissie heeft het beklag vervolgens gegrond verklaard en in lijn met de jurisprudentie van de beroepscommissie het standaardbedrag van €12,50 bijgesteld naar €10,- voor iedere dag dat klager niet heeft kunnen luchten. Dat vindt de instelling passend.
De plaatsing van klager in quarantaine was gebaseerd op het landelijke coronabeleid.
De instelling meende dat er daarom geen sprake was van een beslissing van het hoofd van de instelling en dat een beslissing tot afzondering niet nodig was. Er is daarom ook geen schriftelijke mededeling opgesteld. Uit een uitspraak van de beroepscommissie uit augustus 2022 volgt echter het tegendeel en sindsdien legt de instelling een afzonderingsmaatregel op indien een verpleegde vanwege een coronabesmetting in quarantaine wordt geplaatst.
3. De beoordeling
Uit het klaagschrift leidt de beroepscommissie af dat het beklag ziet op klagers plaatsing in quarantaine en het niet mogen luchten gedurende de quarantaine. Klager schrijft daarin namelijk dat hem is opgelegd dat hij 24/7 op kamer/cel moet verblijven en dat hierbij ook zijn recht op verblijf in de buitenlucht is ontnomen.
Uit het klaagschrift en de behandeling van het beklag ter zitting van de beklagcommissie volgt niet dat het beklag zich ook richt tegen een schending van klagers recht om tenminste eenmaal per week gedurende tien minuten te bellen. Hier gaat de beroepscommissie dan ook niet op in.
Beklag a
De beklagcommissie heeft het beklag van klager over het niet mogen luchten gedurende klagers plaatsing in quarantaine vanwege zijn besmetting met het coronavirus gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €70,-. Klager vindt de toegekende tegemoetkoming onvoldoende. Vaststaat dat klager gedurende zeven dagen, van 23 tot en met 29 november 2021, niet (volledig) heeft kunnen luchten. De beklagcommissie heeft aan klager een bedrag van €10,- toegekend voor iedere dag dat klager niet (volledig) heeft kunnen luchten. Gelet op de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie en in het bijzonder RSJ 17 januari 2023, 22/28532/TA en 22/28657/TA, heeft de beklagcommissie in redelijkheid kunnen oordelen dat een lagere tegemoetkoming dan het standaardbedrag van €12,50 voor iedere dag dat klager niet (volledig) heeft kunnen luchten passend is, nu klager reeds is gecompenseerd voor tijdens de quarantainemaatregel gemiste arbeidsblokken.
De beroepscommissie kan zich dan ook verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag b
Uit het klaagschrift blijkt dat klager ook beklag heeft ingesteld tegen zijn plaatsing in quarantaine op 23 november 2021. De beklagcommissie heeft hier dan ook ten onrechte niet op beslist. De beroepscommissie zal dit beklag om proceseconomische redenen zelf alsnog inhoudelijk beoordelen.
De beroepscommissie gaat op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken uit van de volgende feiten. Klager is op 23 november 2021 in quarantaine geplaatst vanwege een besmetting met het coronavirus. De quarantaine heeft tot en met 29 november 2021 geduurd. De quarantaine hield in een kamerplaatsing zonder contact met medeverpleegden. Klager mocht gedurende de quarantaine zijn kamer niet verlaten.
Op grond van artikel 34, eerste lid, in verbinding met artikel 32, onder b, van de Bvt kan het hoofd van de instelling een verpleegde afzonderen indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling. Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, zoals in dit geval een quarantainemaatregel, raken de orde of de veiligheid in de instelling. Een quarantainemaatregel zoals in dit geval opgelegd moet daarom worden gelijkgesteld met een beslissing tot afzondering als bedoeld in artikel 34 van de Bvt (zie RSJ 17 augustus 2022, 21/23650/TA). Anders dan klagers (waarnemend) raadsvrouw heeft aangevoerd, is van een schending van artikel 31, tweede lid, van de Bvt dan ook geen sprake.
De beroepscommissie constateert dat enkele wettelijke voorschriften die samenhangen met de oplegging van een afzonderingsmaatregel niet zijn nageleefd. Zo is, naar klager in beklag heeft aangevoerd, geen schriftelijke mededeling aan klager uitgereikt en – naar moet worden aangenomen – is hij voorafgaand aan de beslissing niet gehoord, wat de beroepscommissie ambtshalve toetst. Het beklag zal daarom om procedurele redenen gegrond worden verklaard.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat de oplegging van de quarantainemaatregel noodzakelijk was om verdere verspreiding van het coronavirus in de instelling, in het belang van de orde of veiligheid in de instelling, te voorkomen. In dit verband is mede van belang dat in de instelling sprake is van een kwetsbare patiëntengroep die een hogere kans op besmetting heeft en in de desbetreffende periode sprake is van een toegenomen aantal besmettingen met het virus binnen de instelling. De beroepscommissie is van oordeel dat de quarantainemaatregel en de duur daarvan, in de gegeven omstandigheden, niet onredelijk of onbillijk zijn.
Gelet op het voorgaande zal het beklag op inhoudelijke redenen ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet om die reden geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de procedurele tekortkomingen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beklag onder b wegens vormverzuim gegrond en inhoudelijk ongegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 23 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. F.W. Post en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter