Nummer 23/34479/TA
Betreft [klager]
Datum 12 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen het afnemen van de urinecontrole door twee vrouwelijke medewerkers op 7 februari 2023.
De beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op
14 juni 2023 het beklag ongegrond verklaard (K-2023-027). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist, en […], teammanager bedrijfsvoering, beiden werkzaam bij de instelling, gehoord op de zitting van
13 oktober 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers raadsman heeft in beroep het volgende aangevoerd. De klacht over het afnemen van de urinecontrole door twee vrouwelijke medewerkers van de instelling is ongegrond verklaard, omdat klager niet voorafgaand aan de urinecontrole kenbaar zou hebben gemaakt dat hij visueel toezicht van iemand van hetzelfde (mannelijke) geslacht wenste. De beklagcommissie legt de verantwoordelijkheid ten onrechte bij de verpleegde, terwijl het aan de instelling is om te voldoen aan de inspanningsverplichting bij het uitvoeren van de urinecontrole.
Uit jurisprudentie van de beroepscommissie volgt ook niet dat de verpleegde zijn wens – om het toezicht te laten uitvoeren door iemand van hetzelfde geslacht – voorafgaand aan de urinecontrole kenbaar dient te maken. Blijkens jurisprudentie van de beroepscommissie is wel van belang in welke mate de instelling zich inspant om medewerkers van hetzelfde geslacht in te schakelen voor het houden van toezicht. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie van 30 april 2018, 17/3665/TA. Daarin oordeelde de beroepscommissie dat de instelling heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, omdat een mannelijke medewerker van de arbeid was ingeschakeld nu er geen mannelijke medewerkers aanwezig waren op de medische dienst (en het toezicht normaal gesproken werd uitgevoerd door medewerkers van de medische dienst). In die uitspraak staat niets opgenomen over het (moeten) vragen om een medewerker van hetzelfde geslacht. Voor het oordeel is dus van belang door wie de instelling de urinecontroles laat uitvoeren, of dat gebeurt door medewerkers van hetzelfde geslacht als de verpleegden en hoe de instelling anticipeert in de situatie waarin geen medewerkers van hetzelfde geslacht beschikbaar zijn die de urinecontroles gebruikelijk uitvoeren.
In het geval van klager is niet gebleken welke inspanningen de instelling heeft verricht om de urinecontrole te laten uitvoeren door mannelijke medewerkers en om welke reden(en) dat niet zou zijn gelukt. In dit geval betrof het zelfs twee vrouwelijke medewerkers.
De verantwoordelijkheid ligt bij de instelling en niet bij de verpleegde. Achteraf stellen dat klager voorafgaand aan de urinecontrole had moeten vragen om een mannelijke toezichthouder is niet in lijn met de inspanningsverplichting. De instelling heeft ook niet kenbaar gemaakt dat verpleegden kunnen verzoeken om toezicht te laten houden door iemand van hetzelfde geslacht indien dat gewenst is. Nog een reden waarom het hem niet kan worden tegengeworpen dat klager niet voorafgaand aan de urinecontrole om een toezichthouder van zijn eigen geslacht heeft verzocht. Dat klager ter zitting bij de beklagcommissie heeft verklaard eerder geen problemen te hebben gehad dat de urinecontrole door vrouwelijke stafleden werd uitgevoerd, doet daar niets aan af. De inspanningsverplichting ziet immers op het handelen van de instelling en niet op het oordeel van de verpleegde (achteraf). Gelet op het voorgaande is klagers beklag ten onrechte ongegrond verklaard. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Klager heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Hij heeft voorafgaand aan de urinecontrole van 7 februari 2023 nooit problemen gehad met de wijze waarop urinecontroles worden afgenomen binnen de instelling. De manier waarop klager werd behandeld tijdens de urinecontrole van 7 februari 2023 was problematisch. Hij had verzocht om een mannelijk personeelslid, maar die was op dat moment niet aanwezig. Hij heeft vervolgens meegewerkt aan de urinecontrole. Hij werd verzocht om zijn broek naar beneden te doen. Hij maakte daarop zijn broek los en vervolgens werd zijn broek naar beneden getrapt en werd hij bij zijn schouder beetgepakt. Klager kan zich niet vinden in de manier waarop hij werd behandeld door het vrouwelijke personeel dat de urinecontrole afnam. De wijze waarop de urinecontrole is uitgevoerd is niet conform het urinedrugsscreeningsprotocol (hierna: UDS-protocol).
Het personeel hoort zijn handen thuis te houden en niet iemands broek naar beneden te trappen. Daar komt bij dat de urinecontrole moet worden uitgevoerd door personen van hetzelfde geslacht.
Standpunt van het hoofd van de instelling
De instelling heeft een inspanningsverplichting bij het uitvoeren van een urinecontrole. Als een verpleegde verzoekt om in bijzijn van een man te urineren, dan wordt er gebeld naar een andere afdeling om een mannelijk personeelslid te verzoeken om de urinecontrole uit te voeren. De instelling betwist dat klager voorafgaand aan de afname van de urinecontrole heeft verzocht om in bijzijn van een mannelijk personeelslid te urineren. Uit navraag bij de personeelsleden die de urinecontrole hebben uitgevoerd, is gebleken dat klager heeft geweigerd om volgens het UDS-protocol te handelen. Klager is meermaals verzocht om zijn broek en onderbroek naar beneden te doen en zijn shirt omhoog te houden, maar dat heeft hij geweigerd. Beide personeelsleden hebben verklaard klager niet te hebben aangeraakt.
De urinecontrole is beëindigd omdat klager weigerde daaraan mee te werken volgens het UDS-protocol. Verder is verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat ter zitting naar voren is gekomen dat klager zich onder meer niet kan verenigen met de wijze waarop hij is bejegend tijdens de uitvoering van de urinecontrole op 7 februari 2023. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de bejegening van een verpleegde door een personeelslid niet vatbaar voor beklag, nu dit niet kan worden aangemerkt als een beslissing door of namens het hoofd van de instelling als bedoeld in artikel 56 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Gelet hierop zal de beroepscommissie de bejegening van klager tijdens de uitvoering van de urinecontrole op 7 februari 2023 verder buiten beschouwing laten.
Ten aanzien van de vraag of de instelling bij de uitvoering van de urinecontrole op
7 februari 2023 heeft voldaan aan de inspanningsverplichting die voortvloeit uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, overweegt de beroepscommissie het volgende.
Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid in verbinding met artikel 23, vierde lid van de Bvt kan het hoofd van de instelling de verpleegde verplichten urine af te staan; het urineonderzoek wordt verricht op besloten plaatsen en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verpleegde. Gelet hierop rust op het hoofd van de instelling een inspanningsverplichting de urinecontrole zoveel mogelijk door personeelsleden van hetzelfde geslacht te laten uitvoeren.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling blijkt dat urinecontroles in de aanwezigheid van personeelsleden van de afdeling van de verpleegde worden uitgevoerd. Dit kunnen mannelijke en vrouwelijke personeelsleden zijn. Wanneer een verpleegde voorafgaand aan de te leveren urinecontrole verzoekt om deze in bijzijn van een mannelijk personeelslid te laten plaatsvinden, en er geen mannelijke personeelsleden op de afdeling aanwezig zijn, dan zal er een mannelijk personeelslid van een andere afdeling worden verzocht om de urinecontrole af te nemen.
Voldoende aannemelijk is geworden dat klager, zoals namens het hoofd van de instelling naar voren is gebracht, op 7 februari 2023 heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek zijn broek te laten zakken en zijn hemd omhoog te houden. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager voorafgaand aan de urinecontrole van 7 februari 2023 heeft verzocht om deze in het bijzijn van een mannelijk personeelslid uit te voeren. Klager heeft naar eigen zeggen bij eerder afgenomen urinecontroles nooit een probleem gehad met uitvoering van de urinecontroles door vrouwelijke personeelsleden. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het laten uitvoeren van de urinecontrole op 7 februari 2023 door vrouwelijke personeelsleden, alles bij elkaar genomen, in dit geval niet onredelijk of onbillijk is en dat daarmee voldoende is voldaan aan de inspanningsverplichting die op de instelling rust. Dit zou mogelijk alleen anders zijn geweest als klager in tegenstelling tot eerder bij hem afgenomen urinecontroles nu wel had verzocht om de controle in aanwezigheid van een mannelijk personeelslid te laten verrichten en daaraan zonder meer geen gehoor zou zijn gegeven.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 12 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. F.W. Post en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter