Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34454/GA, 23 januari 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34454/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    23 januari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de weigering om hem koosjere voeding te verstrekken.

De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 8 juni 2023 de klachten ongegrond verklaard (SC 2023/158, SC 2023/165, SC 2023/166, SC 2023/172, SC 2023/180, SC 2023/195 en SC 2023/196).

Klagers raadsman, mr. F.H.B. Budde, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, en […], psychiater en eerste geneeskundige bij het PPC Scheveningen, gehoord op de zitting van 28 september 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

Mr. L.M. Uljee, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is op 3 mei 2023 binnengekomen in het PPC Scheveningen en heeft bij zijn intake verzocht om koosjere voeding. Ook daarna heeft hij meermaals verzocht om koosjere voeding, maar die verzoeken zijn telkens geweigerd. 

Op grond van de circulaire Richtlijnen m.b.t. belijders van de joodse godsdienst in justitiële inrichtingen van 1 september 2021 (hierna: de circulaire) was de directeur gehouden om koosjere voeding aan klager te verstrekken na zijn verzoek daartoe bij binnenkomst. Dat heeft de directeur nagelaten. Tevens had de directeur op grond van de circulaire de rabbijn van de inrichting om advies moeten vragen over het continueren van koosjere voeding. Dat heeft de directeur eveneens nagelaten. Tijdens de beklagprocedure werd duidelijk dat, toen klager gedetineerd zat in het PPC van het JC Zaanstad, de rabbijn aldaar negatief had geadviseerd over koosjere voeding. De directeur heeft dat advies ten grondslag gelegd aan zijn weigering om klager in het PPC Scheveningen koosjere voeding te verstrekken. Op grond van de circulaire moet de rabbijn die bij de inrichting hoort waar de gedetineerde op dat moment is gedetineerd om advies worden gevraagd en niet de rabbijn van de vorige inrichting. Dat wordt ook uit RSJ 20 april 2010, 10/0132/GA, afgeleid. Het handelen van de directeur is in dit geval in strijd met de artikelen 41 en 44 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de circulaire. 

Klager is op eigen verzoek in het PPC Scheveningen bezocht door de rabbijn die is verbonden aan de inrichting. Deze rabbijn heeft positief geadviseerd over koosjere voeding, zoals ook blijkt uit de in beroep overgelegde brief van 13 juni 2023. Dat advies zou door de rabbijn weer zijn ingetrokken, omdat koosjere voeding in het PPC van het JC Zaanstad ook niet was toegekend. Uit een ter zitting bij de beroepscommissie overgelegd schrijven van de rabbijn bij het PPC Scheveningen van 21 september 2023 volgt evenwel dat het positieve advies nimmer is ingetrokken. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen en om daarbij rekening te houden met de door klager gemaakte kosten om zelf koosjere voeding te bereiden voor de periode dat hem van inrichtingswege geen koosjere voeding is verstrekt. Ten tijde van de beklagzitting van 8 juni 2023 was er door de rabbijn bij het PPC Scheveningen nog geen advies uitgebracht. Kort daarna is een positief advies door de rabbijn bij het PPC Scheveningen uitgebracht en is klager koosjere voeding verstrekt. 

Standpunt van de directeur
Klager is op 21 april 2023 in het PPC van het JC Zaanstad in bewaring gesteld. Op 3 mei 2023 is klager overgeplaatst naar het PPC Scheveningen. 

In het PPC van het JC Zaanstad is klagers verzoek om koosjere voeding beoordeeld door de rabbijn aldaar. Het advies luidde negatief, zodat klager in het PPC van het JC Zaanstad geen koosjere voeding is verstrekt. De directeur heeft ter zitting bij de beroepscommissie toegelicht dat dit advies bij binnenkomst van klager in het PPC Scheveningen nog niet bekend was. Eveneens was de rabbijn verbonden aan het PPC Scheveningen niet (direct) beschikbaar om een advies uit te brengen. Er is klager bij gebrek aan een advies bij binnenkomst geen koosjere voeding verstrekt. Op een later moment is navraag gedaan bij het PPC van het JC Zaanstad, waaruit bleek dat door de rabbijn aldaar een negatief advies was afgegeven. Dit negatieve advies is in het PPC Scheveningen overgenomen, zodat het niet verstrekken van koosjere voeding is gecontinueerd. Een rabbijn is voor de gehele Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aangesteld. Op het moment dat de rabbijn niet direct bij een gedetineerde in de nieuwe inrichting kan langskomen, wordt het advies van de inrichting van herkomst overgenomen. Als daarna blijkt dat wél koosjere voeding dient te worden verstrekt, dan wordt dat alsnog gedaan.

Uiteindelijk heeft de rabbijn bij het PPC Scheveningen een advies uitgebracht, dat positief luidde. Klager is na dit positieve advies alsnog koosjere voeding verstrekt. Hoewel in het verweerschrift in beroep is aangegeven dat de rabbijn bij het PPC Scheveningen na overleg met haar collega van het PPC van het JC Zaanstad heeft geconcludeerd dat klager inderdaad geen recht heeft op koosjere voeding en dat de verstrekking van koosjere voeding (enkel) is gecontinueerd om de impasse met en de aanhoudende fixatie van klager op dit onderwerp te doorbreken en om rekening te houden met het draagvlak en de aanwezige lijdensdruk van klager, heeft de directeur ter zitting bij de beroepscommissie aangegeven dat het positieve advies van de rabbijn bij het PPC Scheveningen niet is ingetrokken. 

 

 
3. De beoordeling
De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 44, derde lid, van de Pbw dient de directeur bij het verstrekken van voeding zoveel mogelijk rekening te houden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde.

Uit artikel 1.2 van de circulaire volgt dat als een gedetineerde bij binnenkomst of vlak daarna in een inrichting om koosjere voeding verzoekt, aan dit verzoek zo veel mogelijk wordt voldaan. Vervolgens wordt de rabbijn van de inrichting om advies gevraagd. Op grond van het advies wordt besloten om de verstrekking van koosjere voeding al dan niet te continueren.

Uit paragraaf 4.4.1 van de huisregels van het PPC Scheveningen (hierna: de huisregels) volgt – voor zover hier relevant – dat wanneer een gedetineerde bij binnenkomst aangeeft om, in overeenstemming met de wetten van het Joodse geloof, koosjere voeding te willen gebruiken, dit zal worden verstrekt en ter toetsing aan de rabbijn worden voorgelegd. Als een gedetineerde vanuit een andere inrichting is overgeplaatst, dan zal het verzoek worden getoetst bij de inrichting van herkomst alvorens de koosjere voeding wordt verstrekt.

De inhoudelijke beoordeling
Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, stelt de beroepscommissie vast dat klager vanaf binnenkomst op 3 mei 2023 tot aan het positief afgegeven advies van de rabbijn bij het PPC, dat kort na de beklagzitting van 8 juni 2023 is afgegeven en nimmer is ingetrokken, geen koosjere voeding is verstrekt. De vraag die de beroepscommissie ter beoordeling voorligt, is of klager na binnenkomst naar aanleiding van zijn verzoek (direct) koosjere voeding had moeten worden verstrekt. 

Bij binnenkomst in een inrichting wordt op grond van de circulaire zo veel mogelijk aan een verzoek om koosjere voeding voldaan, waarna een advies bij de rabbijn verbonden aan de inrichting wordt ingewonnen, en wordt op grond van de huisregels koosjere voeding verstrekt. In geval van een overplaatsing, zoals bij klager het geval was, volgt uit de huisregels dat een verzoek wordt getoetst bij de inrichting van herkomst alvorens koosjere voeding wordt verstrekt. Uit informatie van de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) op de website van de DJI volgt in het verlengde daarvan dat als een gedetineerde in een eerdere inrichting op advies van de rabbijn koosjere voeding ontving, dit bij een overplaatsing wordt gecontinueerd. Een nieuwe goedkeuring van de rabbijn is dan niet nodig. De circulaire voorziet niet (expliciet) in de situatie van een overplaatsing.
 
Op grond van de circulaire, de huisregels en de informatie vanuit de DGV, in onderlinge samenhang bezien, begrijpt de beroepscommissie de te volgen procedure bij overplaatsingen als volgt. In geval in de inrichting van herkomst door de rabbijn die is verbonden aan die inrichting een positief advies is afgegeven, wordt dit advies overgenomen in de nieuwe inrichting en behoeft bij de rabbijn verbonden aan de nieuwe inrichting geen nieuw advies te worden opgevraagd. In geval in de inrichting van herkomst door de rabbijn die is verbonden aan die inrichting een negatief advies is afgegeven, kan dit advies in de nieuwe inrichting worden overgenomen totdat – naar aanleiding van een verzoek van de gedetineerde om koosjere voeding – de rabbijn in de nieuwe inrichting een nieuw advies heeft afgegeven.  

In dit geval heeft de directeur echter zonder raadpleging van enig advies beslist om klager naar aanleiding van zijn verzoek bij binnenkomst geen koosjere voeding te verstrekken, terwijl niet is gebleken van een onmogelijkheid als zodanig om koosjere voeding te verstrekken. Daarmee heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in strijd met zowel de circulaire als de huisregels gehandeld. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. 

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen wegens het ondervonden ongemak. De beroepscommissie betrekt bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming de periode van klagers binnenkomst in het PPC Scheveningen tot aan de uitspraak van de beklagcommissie, te weten 36 dagen. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming van €60,- passend.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €60,-.


Deze uitspraak is op 23 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven