Nummer 23/33911/GB
Betreft [klager]
Datum 3 november 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 mei 2023 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager zou niet voldoen aan het vereiste percentage goed gedrag, nu hij slechts 20% van zijn detentie gepromoveerd zou zijn. Uit het selectieadvies van 3 november 2022 blijkt echter dat klager 100% goed gedrag heeft vertoond. Uit het verweerschrift volgt ook dat klager kennelijk wel voldoet aan de norm voor gewenst gedrag.
Vervolgens wordt de ‘harde’ onttrekking aan detentie aangehaald als argument. Klager heeft zich in 2004 onttrokken vanwege de dodelijke ziekte van zijn dochter. Hij heeft zich in de periode na 2004 nooit bewust schuilgehouden voor justitie. Hij is meerdere malen vanuit Aruba naar Nederland gereisd. Op een zeker moment heeft klager gemeend dat hij de resterende detentie niet meer hoefde te ondergaan, omdat dit mogelijk verjaard was. Klager realiseert zich dat dit een naïeve gedachte is geweest, probeert zijn onttrekking ook geenszins goed te praten, en neemt verantwoordelijkheid voor het resterende gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf.
Dat deelname aan een PP geen goede eerste stap zou zijn in het kader van te verlenen vrijheden kan ook niet gevolgd worden. Klager heeft in oktober 2022 een aanvraag voor langdurend re-integratieverlof ingediend, welk verzoek door verweerder is afgewezen. Een langdurend re-integratieverlof werd ook niet beschouwd als een goede eerste stap. De beroepscommissie heeft weliswaar geoordeeld dat de verlofaanvraag terecht is afgewezen, maar heeft ook overwogen dat klagers re-integratie vorm kan worden gegeven middels deelname aan een PP. Daarbij komt dat het niet aan klager te wijten is dat hij niet voor andere vrijheden in aanmerking kan komen, gelet op het verkeerde standpunt omtrent het percentage goed gedrag. Juist deelname aan een PP is in het geval van klager een logische en gecontroleerde stap naar het verlenen van verdergaande vrijheden, zoals de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Daarnaast heeft de huisarts verzocht om een mogelijke deelname aan een PP te bespoedigen. Klager heeft te kampen gehad met een ernstige aandoening aan zijn prostaat. Hij is inmiddels in detentie geopereerd, omdat het niet wenselijk was hier langer mee te wachten. Hij is nog altijd herstellende. Het spreekt voor zich dat dit herstel wordt bevorderd in de thuissituatie.
In de bestreden beslissing lijkt verder geenszins blijk te zijn gegeven van het positieve advies van de reclassering van 17 mei 2023. Zij schat het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden in als laag. De mogelijke risico’s zijn in te perken door middel van bijzondere voorwaarden.
Tot slot heeft verweerder opgemerkt dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de wensen en de positie van de slachtoffers alvorens er vergaande vrijheden kunnen worden toegekend. Deze opdracht wordt op een zeer laat moment gegeven, terwijl reeds bekend is dat het Informatiepunt Detentieverloop hierin niets kan betekenen. De casemanager heeft, op verzoek van de raadsman, te kennen gegeven dat er nog een intern onderzoek gedaan zou worden om te kijken of de gegevens nog te achterhalen zijn. Het navraag doen naar de wensen en de positie van de slachtoffers lijkt dus niet eenvoudig te zijn.
Standpunt van verweerder
Het verzoek is afgewezen omdat klager minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest. In een recente uitspraak van de beroepscommissie is bepaald dat de tijd dat de gedetineerde zich onttrokken heeft (gehouden) aan zijn detentie, niet mag worden meegerekend in het percentage promoveren/degraderen. Het gegeven dat iemand zich onttrokken heeft aan de detentie mag wel worden meegewogen (zie RSJ 2 mei 2023, 23/31961/GB).
Klager heeft zich ruim vijftien jaar lang onttrokken aan zijn detentie. Deze houding en dit gedrag maken dat er geen vertrouwen is in een goed verloop van het PP. In RSJ 26 juni 2023, 22/30908/GV, waarin klagers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om langdurend re-integratieverlof aan de orde was, heeft de beroepscommissie overwogen dat langdurige onttrekking een forse contra-indicatie oplevert voor verlofverlening en dat klager sinds de hernieuwde aanvang van zijn detentie nog geen (minder vergaande) vrijheden heeft genoten. Het verlenen van langdurend re-integratieverlof staat dan ook niet in redelijke verhouding tot het (algemeen) belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf. Bovenstaande situatie is ongewijzigd. Vanuit het niets deelnemen aan een PP is dan ook een erg grote stap.
Het risico op hernieuwde ontvluchting kan onvoldoende worden ingeperkt. Ook kunnen door de eerdere onttrekking de wensen van de slachtoffers niet meer geïnventariseerd worden. De wensen en de positie van de slachtoffers moeten nader onderzocht worden alvorens er vergaande vrijheden aan klager worden toegekend. Voorts dient opgemerkt te worden dat met het toekennen van het PP een verkeerd signaal zou worden gegeven richting de maatschappij. Het jarenlang ontlopen van een straf zou immers ogenschijnlijk beloond worden. Een positief reclasseringsadvies maakt vorenstaande niet anders.
Tot slot wordt door de raadsman nog aangevoerd dat er een verklaring van een huisarts is, waarin een PP wordt geadviseerd vanwege de gezondheidstoestand van klager. Een indicatie van de medisch adviseur ontbreekt. Dit is onvoldoende om klagers belang zwaarder te laten wegen dan het maatschappelijk belang. Klager heeft zelf de keuze gemaakt zich niet te melden.
3. De beoordeling
Klager was (in Nederland) van 25 november 2003 tot 15 november 2004 gedetineerd vanwege een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek. Van 15 november 2004 tot en met 23 maart 2020 heeft hij zich onttrokken aan de detentie. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van zes jaar, wegens poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 17 februari 2024.
De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:
- aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;
- hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;
- hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;
- hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;
- hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;
- de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:
- die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of
- van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,
als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:
- aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;
- hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.
In het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:
- Een gedetineerde voldoet aan de norm als hij ten minste 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling.
- Er is een afweging nodig bij een gedetineerde die 60% tot 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling. Bij die afweging betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.
- Een gedetineerde voldoet niet aan de norm als hij minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest.
De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat er, gelet op klagers zeer langdurige onttrekking aan de detentie, geen vertrouwen is in een goed verloop van het PP.
De overwegingen van de beroepscommissie
Aan de afwijzing van klagers verzoek om deelname aan een PP is allereerst ten grondslag gelegd dat klager slechts 20% van zijn detentie gepromoveerd zou zijn geweest. Verweerder lijkt – zo begrijpt de beroepscommissie – in beroep terug te komen op dit standpunt, onder verwijzing naar RSJ 2 mei 2023, 23/31961/GB. Daarbij komt dat uit een eerder selectieadvies, van 3 november 2022, volgt dat klager 100% van zijn detentie gepromoveerd was en hij in ieder geval tot aan het selectieadvies van 17 mei 2023 geen sancties, disciplinaire straffen en ordemaatregelen opgelegd heeft gekregen. Hij heeft enkel goed gedrag vertoond. De beroepscommissie gaat er op grond van het voorgaande dan ook vanuit dat klager niet langer wordt tegengeworpen dat hij slechts twintig procent van zijn detentie gepromoveerd zou zijn geweest.
Het verzoek om deelname aan een PP is ook afgewezen vanwege de onttrekking op zichzelf. Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager zich gedurende een periode van zestien jaar heeft onttrokken aan de detentie. Hoewel de beroepscommissie onttrekking aan detentie zwaar meeweegt in haar beslissingen, heeft de reclassering op 17 mei 2023 positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP, met onder meer een meldplicht en elektronische controle.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de risico’s op recidive, letselschade en op het zich onttrekken aan de voorwaarden worden ingeschat als laag. De reclassering geeft aan dat er in de jaren dat klager niet in detentie verbleef, geen nieuwe feiten op zijn justitiële documentatie zijn bijgekomen. Ook zijn er vanuit de politie geen signalen geweest dat klager zich bezighield met criminele activiteiten. Daarbij is het strafbare feit waarvoor klager nu gedetineerd is gedateerd, aangezien het feit in 1997 is gepleegd. De risicofactoren die daar toen mogelijk aan ten grondslag lagen, zijn momenteel niet aan de orde.
Specifiek met betrekking tot het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden heeft de reclassering te kennen gegeven dat de onttrekking in 2004 een duidelijke aanleiding had, namelijk het willen en kunnen verzorgen van zijn terminaal zieke dochter. Hij heeft zich ogenschijnlijk niet onttrokken met de intentie op de vlucht te zijn of blijven, aldus de reclassering. Hij heeft immers van 24 juni 2015 tot 17 juni 2020 bij de gemeente ingeschreven gestaan op het adres waar hij met zijn partner en kinderen woonde. Ook heeft hij gereisd tussen Nederland en onder meer de Antillen. Na zijn arrestatie heeft hij zich gehouden aan de regels binnen de inrichting. Er zijn vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geen signalen geweest dat er sprake zou zijn van vluchtgevaar of uitbraakrisico’s. Tijdens een PP zal klager een enkelband krijgen waarmee de kans op onttrekken (sterk) verminderd wordt. Om de (eventuele) risico’s te monitoren en in kaart te brengen zal dit periodiek door de reclassering geëvalueerd en teruggekoppeld worden aan DJI.
De beroepscommissie maakt verder uit het reclasseringsadvies op dat klager geen pro-criminele houding heeft en dat hij de hulp die hij aangeboden krijgt aanneemt. Hij vertoont binnen detentie onberispelijk gedrag. Dit volgt overigens ook uit het selectieadvies van 17 mei 2023. Dit is voor het multidisciplinair overleg ook aanleiding geweest om positief te adviseren ten aanzien van deelname aan een PP. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd vanwege de omstandigheid dat klager slechts twintig procent gepromoveerd zou zijn geweest, maar dit standpunt kan, zoals eerder overwogen, geen standhouden.
Hoewel het Openbaar Ministerie (OM) op 14 maart 2023 negatief heeft geadviseerd, volgt uit het selectieadvies dat het OM nader advies van de reclassering wenste omtrent het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden, en de mogelijkheid om eventuele risico’s te verkleinen. De reclassering heeft in het advies van 17 mei 2023, naar het oordeel van de beroepscommissie, duidelijk aangegeven hoe zij tot hun oordeel omtrent de risico-inschatting zijn gekomen en welke voorwaarden eventuele risico’s zouden kunnen verminderen.
De opmerking dat deelname aan een PP nu nog een te grote stap zou zijn in klagers detentietraject, acht de beroepscommissie in klagers geval onbegrijpelijk. Deelname aan een PP betekent weliswaar dat klager vergaande vrijheden krijgt, maar nog wel onder toezicht. De beroepscommissie hecht waarde aan een geleidelijke terugkeer van klager in de maatschappij. Feit is dat klager per 22 februari 2023 in aanmerking kwam voor deelname aan een PP en dat hij op 17 februari 2024 in vrijheid zal worden gesteld, zodat zijn einddatum snel nadert.
Verweerder heeft ook slachtofferbelangen ten grondslag gelegd aan de afwijzende beslissing, omdat er nader onderzocht dient te worden wat de wensen van de slachtoffers zijn. Een afwijzende beslissing die is gebaseerd op de belangen van slachtoffers, die zich tegen detentiefasering zouden verzetten, dient met informatie (concreet) te zijn onderbouwd. Hiervan is niet gebleken. Het is de beroepscommissie ook niet duidelijk welke stappen verweerder inmiddels heeft genomen om mogelijk meer informatie boven water te krijgen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de vermeende slachtofferbelangen, mede gelet op het gegeven dat het gepleegde feit inmiddels van 26 jaar geleden is en de einddatum van klagers detentie nadert, onvoldoende zwaarwegend zijn om de bestreden beslissing te kunnen dragen.
Tot slot merkt de beroepscommissie op dat klager beschikt over dagbesteding tijdens zijn deelname aan een PP en dat er – naar het oordeel van de beroepscommissie – ook geen andere factoren, zoals genoemd in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm, zijn die een deelname van klager aan een PP in de weg staan.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen de genoemde risico’s, gelet op al het voorgaande, niet in de weg staan aan deelname van klager aan een PP. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Nu klager van 22 mei 2023 tot en met de datum waarop verweerder uiterlijk een nieuwe beslissing moet nemen, ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €600,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €600,-.
Deze uitspraak is op 3 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter