Nummer 23/34720/GV
Betreft [klager]
Datum 3 november 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 juli 2023 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om zijn vrouw en kinderen te kunnen bezoeken. Het doen van beklag of het anderszins ondernemen van juridische stappen heeft verweerder niet ten grondslag kunnen leggen aan de afwijzing van klagers verlofaanvraag. Klager bewandelt de routes die daarvoor in de wet zijn opgenomen en de beklagcommissie heeft niet vastgesteld dat sprake is van misbruik van dit recht. Verder betwist klager dat hij in België gedetineerd is geweest, waar hij volgens verweerder zich zou hebben onttrokken aan de detentie.
Aan klager is in januari 2023 incidenteel verlof verleend onder begeleiding waarbij hij zijn vrouw heeft bezocht. Dit heeft hen goed gedaan. De sfeer buiten detentie is gemoedelijker, ook al is dit onder begeleiding. De stelling van verweerder dat een verlof bij zijn vrouw thuis geen meerwaarde zou hebben, is dan ook onbegrijpelijk. Door middel van verlofverlening kan klager het vertrouwen weer terugwinnen.
Standpunt van verweerder
Aan het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, onder begeleiding of elektronische controle, zijn onaanvaardbare risico’s verbonden. Los van de vraag of klager eerder in België was gedetineerd waar hij zich zou hebben onttrokken aan de detentie, volgt uit het reclasseringsadvies van 17 september 2018 dat hij zich niet aan afspraken heeft gehouden. Gedurende een reclasseringstoezicht heeft hij zich onttrokken en heeft hij enige tijd internationaal gesignaleerd gestaan. Kennelijk is hij uiteindelijk in Spanje aangehouden. Daarnaast wijzen de reclasseringsadviezen uit dat klager, ondanks zijn onherroepelijke veroordelingen, een ontkennende houding blijft aannemen. Daarnaast geven zijn verleden en zijn – recente – (gewelddadige) gedrag reden tot zorg. De risicoscreener geweld wijst dan ook uit dat sprake is van matige zorgen voor toekomstig geweld buiten de inrichting in geval van vrijheden tijdens detentie. Nu klager geen openheid van zaken geeft, kunnen de risico’s niet worden ingeschat en is onduidelijk welke passende interventies nodig zijn om de risico’s terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau.
Verder heeft het verlenen van kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding geen concrete meerwaarde voor klagers re-integratie in vergelijking met het ontvangen van bezoek in de inrichting. Beide vinden plaats in aanwezigheid van derden. Bij het verlenen van kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding kan geen sprake zijn van wennen aan de thuissituatie, zoals klager beoogt met het gevraagde verlof.
3. De beoordeling
Klager is sinds 4 september 2018 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat een in België opgelegde gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van 32 maanden te ondergaan, wegens een poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 8 september 2024.
De regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.
In artikel 4 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd.
De overwegingen van de beroepscommissie
Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, omdat volgens verweerder sprake is van onaanvaardbare risico’s bij het verlenen van kortdurend re-integratieverlof zonder begeleiding dan wel met elektronische controle. In het dossier wordt gesproken over een risico op ontvluchting, omdat klager ‘‘al eens eerder’’ niet terugkeerde van een verlof. Dit zou in het kader van zijn detentie in België zijn gebeurd. Klager betwist dit echter in beroep. Verweerder stelt daarop – onder verwijzing naar een passage uit een reclasseringsadvies uit 2018 – dat klager zich heeft onttrokken aan een reclasseringstoezicht en in Spanje is aangehouden. De beroepscommissie begrijpt dat de reclassering deze gebeurtenis in haar advies van 8 maart 2022 heeft betrokken bij de inschatting van het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Dit risico kon echter – evenals het recidiverisico en het risico op letselschade – niet worden ingeschat, met name vanwege klagers ontkennende proceshouding en omdat hij geen openheid gaf over zijn persoonlijke situatie. Bij de inschatting van het risico op letselschade heeft de reclassering in het bijzonder acht geslagen op klagers justitiële documentatie (met enkele veroordelingen voor geweldsdelicten) en een tweetal incidenten in detentie. De reclassering heeft destijds geen advies gegeven over eventueel te verlenen vrijheden. Een recent reclasseringsadvies, dat eventueel specifiek ziet op de re-integratie-mogelijkheden van klager, is kennelijk niet aanwezig.
De beroepscommissie constateert, aan de hand van het voorgaande, dat er onzekerheid en onduidelijkheid bestaat over de eventueel aanwezig risico’s bij het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Dit is naar het oordeel van de beroepscommissie in zodanige mate dat er op dit moment onvoldoende actuele en concrete onderbouwing aanwezig is voor de conclusie dat sprake is van ‘‘onaanvaardbare’’ risico’s. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de gestelde risico’s in de weg staan aan het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, zoals klager dat heeft verzocht.
Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding – zoals de politie heeft geadviseerd – niet aan de orde kan zijn. Een begeleid verlof brengt volgens verweerder met zich mee dat klager niet kan wennen aan zijn thuissituatie, terwijl hij dat wel met zijn verlofaanvraag beoogt. Dit standpunt volgt de beroepscommissie niet. Het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, ook al is dit onder begeleiding, kan niet gelijk worden gesteld aan het in artikel 38 van de Penitentiaire beginselenwet vervatte recht op bezoek in de inrichting. Het bezoek vindt plaats in de detentieomgeving en maakt geen onderdeel uit van het re-integratietraject van de gedetineerde. Het verzoek van klager om kortdurend re-integratieverlof voor een bezoek aan zijn vrouw en kinderen is naar zijn aard geschikt en bedoeld om bij te dragen aan zijn (gefaseerde) re-integratie.
Verweerder heeft voor het overige niet gemotiveerd waarom begeleiding (of andere verlofvoorwaarden) de eventueel bij klager aanwezige risico’s niet voldoende kan beperken of beheersen. De Dienst Vervoer & Ondersteuning heeft daarnaast (kennelijk) aangegeven bereid te zijn maximaal twee uur begeleiding te bieden, maar heeft dit verder niet toegelicht.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 3 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter