Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29072/GA, 31 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29072/GA

    

           

Betreft  [Klager]

Datum  31 oktober 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege de omstandigheid dat meerdere gedetineerden op klagers afdeling positief getest zijn op het coronavirus, ingaande op 30 december 2021.

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 17 augustus 2022 het beklag ongegrond verklaard (Ho-2022-01). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verwijst naar hetgeen in beklag is aangevoerd. Aanvullend wordt het volgende aangevoerd.

De duur van quarantaine, te weten veertien dagen, moet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Dat was namelijk vele malen langer dan het beleid destijds voorschreef. Het mag niet ten nadele van klager komen dat, ondanks de maatregelen, toch nieuwe besmettingen zijn geconstateerd. Indien de quarantaine door iedereen strikt zou zijn nageleefd, zouden nieuwe besmettingen niet mogelijk zijn en was het niet nodig geweest om de quarantaine langer te laten duren dan het beleid voorschreef.

Daarnaast is klager niet gehoord voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel vanwege het besmettingsrisico. Hierdoor is sprake van een formeel gebrek, zoals ook geoordeeld is in de beslissing op het schorsingsverzoek van 3 januari 2022 (RSJ 5 januari 2022, 21/25086/SGA). De reden dat klager niet is gehoord ligt niet in het grote aantal gedetineerden dat in quarantaine moest. De directeur heeft erkend dat klager onvoldoende is geïnformeerd over het voortduren van de quarantaine.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
 

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar hetgeen in beklag is aangevoerd en door de beklagcommissie is overwogen. Aanvullend wordt aangevoerd dat de coronaperiode zeer bijzonder was en dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) voor een groot gedeelte de regie heeft gehad.

 

3. De beoordeling

Horen

Artikel 57, eerste lid, onder c, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist tot plaatsing in afzondering en de verlenging daarvan, als bedoeld in artikel 24 van de Pbw, in verbinding met artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a of b, onderscheidenlijk tweede lid, van de Pbw. Het horen kan volgens het bepaalde in artikel 57, derde lid, van de Pbw achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.

Ter beklagzitting heeft de directeur aangegeven dat klager niet is gehoord, omdat hij vanwege het coronavirus in quarantaine verbleef. De directeur heeft daarbij aangevoerd dat gelet op de veiligheid van de directeur, die van de medewerkers en hun gezondheid, het fysiek horen van klager terwijl hij in quarantaine verbleef om te voorkomen dat het virus zich verder zou verspreiden, niet verantwoord was. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is van een van de uitzonderingen op de plicht om te horen niet gebleken. De genoemde reden van het niet horen rechtvaardigt niet een uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord (vergelijk RSJ 21 november 2022, 21/21750/GA). Nu aan het vereiste van de hoorplicht niet is voldaan, is sprake van een vormverzuim.
 

Inhoudelijk

Aan klager is op 30 december 2021 een ordemaatregel van afzondering in de eigen verblijfsruimte voor de duur van veertien dagen opgelegd, omdat meerdere gedetineerden positief getest waren op het coronavirus. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opleggen voor ten hoogste twee weken. De ordemaatregel duurt zolang deze noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is. Dit impliceert dat met een vooraf gegeven duur van de ordemaatregel niet is gezegd dat deze ook zo lang zal moeten voortduren (vergelijk RSJ 13 februari 2018, 17/1786/GA).

Ten tijde van het ingediende klaagschrift – op 3 januari 2022 – waren de volgende relevante maatregelen van 15 maart 2021 van kracht (Brief van de Minister van Rechtsbescherming van 15 maart 2021 (Kamerstukken II 2019/2020, 24 587 en 25 295, nr. 800)). Indien een justitiabele corona-gerelateerde klachten vertoonde, werd hij getest. Bij een positieve test werd de justitiabele geïsoleerd en werden ook de contacten van de besmette persoon in quarantaine geplaatst. Er kon vervolgens worden besloten om de contacten na vijf dagen preventief te testen. Bij een negatieve test mocht het contact uit quarantaine, maar diende hij wel tot dag tien een mondkapje te dragen.

Klager is het niet eens met de duur van de quarantaine. Hij meent dat hij na vijf dagen uit quarantaine had gemoeten. Ter beklagzitting heeft de directeur aangevoerd dat na zeven dagen sprake bleek te zijn van nieuwe besmettingen. Omdat deze nieuwe besmettingen niet allemaal te herleiden waren, is in overleg met de GGD besloten om de quarantaine voor de gehele afdeling te verlengen, ook al waren er gedetineerden die herhaaldelijk negatief testten.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het noodzakelijk was om de quarantaine te laten voortduren na vijf dagen (conform het landelijke beleid). Het is onvoldoende duidelijk geworden of en hoe klager in aanraking zou zijn gekomen met de positief geteste gedetineerden, aangezien hij in quarantaine verbleef. Het is onweersproken dat klager meermaals negatief is getest op het coronavirus en dat hij geen klachten had. Bij deze stand van zaken had de ordemaatregel naar het oordeel van de beroepscommissie na vijf dagen opgeheven dienen te worden. De quarantaine van klager heeft daarmee acht dagen te lang geduurd.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €80,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €80,-.

 

 

Deze uitspraak is op 31 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. T.L. Hokken, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven