Nummer 23/36924/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 26 oktober 2023
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het misleiden van personeel, ingaande op
24 oktober 2023 om 15:30 uur en eindigend op 27 oktober 2023 om 15:30 uur.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Verzoeker voert aan dat tegen hem is gezegd dat het schriftelijk verslag pas maandag wordt afgehandeld. Die maandag heeft verzoeker gevraagd waarom het schriftelijk verslag nog niet is afgehandeld. Hem is toen verteld dat er waarschijnlijk niks mee gedaan wordt, omdat verzoeker al heeft bekend dat hij het personeel heeft misleid. Op 24 oktober 2023, vier dagen later, heeft de directeur de bestreden disciplinaire straf opgelegd. Daarbij heeft de directeur gezegd dat hij verzoekers schriftelijke reactie op het schriftelijk verslag niet heeft gelezen, oftewel dat hij die reactie niet meeneemt in de strafmaat, aldus verzoeker.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 21 oktober 2023, komt naar voren dat verzoeker die dag aangaf dat hij zijn advocaat moest bellen wegens een terugbelverzoek. Verzoeker heeft met zijn advocaat mogen bellen, maar omdat het personeel twijfels had of hij dit daadwerkelijk ging doen is een verzoek gedaan bij het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) om dit na te kijken. Het BIV liet weten dat op 20 oktober 2023 68 keer is gebeld met verzoekers belkaart en dat daarbij niet is gebeld naar een geprivilegieerd telefoonnummer. Verzoeker is diezelfde dag (op 20 oktober 2023) schriftelijk verslag aangezegd voor het misleiden van het personeel. Daarbij is hem ook medegedeeld dat de afhandeling van het schriftelijk verslag wordt aangehouden om te kunnen onderzoeken of verzoeker naar zijn advocaat heeft gebeld en of eventueel andere gedetineerden van verzoekers belkaart gebruik hebben gemaakt. De directeur stelt dat dit beide niet het geval bleek te zijn. Het BIV kon dit pas na vier dagen bevestigen doordat het voorval plaatsvond op een vrijdag. Verzoeker heeft toegegeven dat hij niet heeft gebeld met zijn advocaat. Verder stelt de directeur dat uit navraag bij het personeel is gebleken dat hem niet is toegezegd dat hiervoor geen disciplinaire straf wordt opgelegd. Voor zover verzoeker in zijn meegestuurde verklaring stelt zich gediscrimineerd te voelen, stelt de directeur dat geen sprake is van discriminatie. Er mag van worden uitgegaan dat het personeel professioneel genoeg is om geen onderscheid te maken tussen gedetineerden, aldus de directeur.
De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet beslist de directeur zo spoedig mogelijk over het opleggen van een disciplinaire straf nadat hem schriftelijk verslag is gedaan. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de termijn waarbinnen het verslag door de directeur moet worden afgehandeld 24 uur is, tenzij sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld RSJ 30 juli 2019, R-19/3117/GA).
Uit de stukken volgt dat het personeel dan wel het BIV op 20 oktober 2023 constateerde dat verzoeker het personeel had misleid. Hem is daarvoor diezelfde dag schriftelijk verslag aangezegd en medegedeeld dat de afhandeling daarvan wordt aangehouden in verband met het doen van nader onderzoek. Als gevolg van dat onderzoek is het schriftelijk verslag vervolgens op 24 oktober 2023 afgehandeld. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter sprake van een bijzondere omstandigheid die de langere tijdsduur in de afhandeling van het schriftelijk verslag kan rechtvaardigen. Verzoeker heeft daarvan geen nadeel ondervonden, nu hij niet is ingesloten in afwachting van de afhandeling van het verslag.
Gelet op het bovenstaande en nu de bestreden beslissing – gelet op de constateringen van het BIV – verder niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 26 oktober 2023 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter