Nummer 23/36945/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 27 oktober 2023
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op
18 oktober 2023 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoekers raadsvrouw, mr. T. Šandrk, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk DT-2023-386).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de bestreden beslissing is gebaseerd op verzoekers gedrag ten aanzien van het weigeren van een meerpersoonscel (MPC). In de beslissing wordt (bij punt 2.2) ten onrechte gesproken over verboden goederen. De directeur stelt dat onder punt 2.1 van de beslissing echter voldoende duidelijk is aangegeven op welk gedrag de beslissing is gebaseerd, namelijk dat verzoeker de instructies van het personeel weigerde op te volgen en aangaf dat hij alleen geboeid zijn cel zou verlaten. Op 23 oktober 2023 is verzoeker opnieuw gezien door een psycholoog en toen is besloten hem een contra-indicatie voor de plaatsing in een MPC af te geven. De directeur stelt dat dit niet afdoet aan de situatie zoals die was op het moment van het nemen van de beslissing, namelijk dat verzoeker geen contra-indicatie voor een MPC was afgegeven tijdens zijn verblijf in het DC Rotterdam. Verzoeker heeft zich ontoelaatbaar gedragen en dat is voldoende reden over te gaan tot de bestreden beslissing, aldus de directeur.
De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, als volgt.
Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) volgt altijd een besluit tot degradatie als een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling laat zien. Op basis van de bestreden beslissing (en de toelichting van de directeur daarop) stelt de voorzitter vast dat verzoeker is gedegradeerd op grond van de voornoemde bepaling vanwege ontoelaatbaar gedrag, bestaande uit het weigeren van instructies van het personeel dan wel van de plaatsing in een MPC.
Naar het oordeel van de voorzitter kan het in de beslissing genoemde gedrag echter niet worden aangemerkt als ontoelaatbaar gedrag zoals bedoeld in bijlage 1 van de Regeling. De voorzitter is dan ook, en ook overigens, niet aannemelijk geworden dat verzoeker ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond op grond waarvan de directeur kon beslissen tot directe degradatie zonder daaraan een kenbare belangenafweging ten grondslag te leggen. Nu de directeur een dergelijke belangenafweging niet heeft gemaakt, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek zal worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 27 oktober 2023 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter