Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33392/GA, 12 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/33392/GA
    
            
Betreft    Klager
Datum    12 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

Klager (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het weigeren van een medisch transport, ingaande op 28 december 2022.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 19 april 2023 het beklag ongegrond verklaard (PD-2022-716). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 15 september 2023. De directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Mr. M. Olde Keizer, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

Mr. A.M.G Smit, lid van de beroepscommissie, was schorsingsvoorzitter in de samenhangende schorsingszaak 22/31189/SGA. Partijen hebben schriftelijk aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat zij deel uitmaakt van de beroepscommissie die dit beroep behandelt. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het medisch transport is niet op verzoek van klager of met zijn instemming geregeld. Klager heeft op 25 en 26 december 2022 gemotiveerd aangegeven dat hij niet wilde meewerken aan een ziekenhuisbezoek. Klager heeft tegen de arts gezegd dat er niets aan de hand was. Hij had geen medische aandacht nodig. Hij wilde niet naar de dokter en wilde niet dat er transport geregeld zou worden. Op 27 december 2022 kwam het personeel met een transportvoorwaardenformulier en dat heeft hij niet ondertekend. Op 28 december 2022 kwam de verpleegster naar klager toe met de mededeling dat transport was geregeld. Klager heeft aangegeven dat hij al twee keer heeft gezegd dat hij niet naar het ziekenhuis wilde. Op grond van de huisregels is het alleen strafwaardig als op het laatste moment (alsnog) niet wordt meegewerkt aan een medisch transport. Daarvan was echter geen sprake. 

Klager had een week eerder nog een afspraak met de arts gehad. De arts ziet klager vaak, omdat hij arbeidsongeschikt is. De arts dacht dus dat er iets met klagers rug aan de hand zou zijn, maar dat was niet zo.

De directeur kan klager niet dwingen om een geneeskundige behandeling te ondergaan, anders dan binnen de kaders van artikel 32 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 21 en verder van de Penitentiaire maatregel. Van zo’n omstandigheid was geen sprake. Een arts zou klager ook niet zonder zijn instemming behandelen, dus de opdracht om mee te werken aan het medisch transport had niet het door de directeur beoogde effect kunnen hebben.

In de (vervallen) sanctiekaart staat dat het weigeren van transport kan worden bestraft als het gaat om een door de gedetineerde zelf aangevraagd transport. Klager heeft niet om dit transport gevraagd.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag, de mondelinge toelichting tijdens de beklagzitting en de reactie op het schorsingsverzoek. De directeur heeft een weloverwogen beslissing genomen en de disciplinaire straf is niet onredelijk of onbillijk.

 

3. De beoordeling
Relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 51, eerste lid, in combinatie met artikel 50, eerste lid, van de Pbw, kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. 

Artikel 4.2.7 ‘Opname ziekenhuis’ van de huisregels van de PI Dordrecht luidt:
Mocht het noodzakelijk zijn, dat u tijdens uw detentie opgenomen moeten worden in een ziekenhuis anders dan in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg, dient u bij opname in een burgerziekenhuis uw eigen nachtkleding en persoonlijke verzorgingsartikelen mee te nemen. Ziekenhuistransporten worden kort van tevoren aan u meegedeeld. Voorafgaand aan het geplande transport ondertekent u het transportvoorwaardenformulier. Indien u op het laatste moment geen gebruik wenst te maken van het voor u geplande transport, zal een schriftelijk verslag worden opgemaakt.

Inhoudelijke beoordeling
De directeur heeft aan klager een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in zijn eigen cel, wegens het weigeren van een medisch transport op 28 december 2022. Op grond van de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken, stelt de beroepscommissie het volgende vast. Klager is op 25 december 2022 aangevallen door medegedetineerden. Hij is daarbij gewond geraakt aan zijn hoofd. Het personeel heeft een dokter ingeschakeld. Klager heeft telefonisch tegen de dokter gezegd dat hij niet met hem wilde praten en hij is niet bij de dokter geweest. Klager wilde niet met de dokter praten, omdat hij er geen ‘ding’ van wilde maken en niet over medegedetineerden wilde praten. Eén of twee dagen later deelde het personeel mede dat er een ziekenhuisafspraak was gepland. Klager heeft ter zitting te kennen gegeven het transportvoorwaardenformulier niet getekend te hebben. Dit is door de directeur niet gemotiveerd weersproken. Een ondertekend formulier is door de directeur niet overgelegd. Op 28 december 2022 heeft klager geweigerd om mee te werken aan het ziekenhuistransport.

De beroepscommissie overweegt dat klager niet wilde dat er een ziekenhuisafspraak voor hem werd gemaakt. Hij wilde ook niet dat er ziekenhuistransport voor hem werd geregeld en heeft dat ook gezegd. Klager is bij dat standpunt gebleven. Een dergelijk standpunt is op zichzelf niet strafwaardig. Een gedetineerde mag in beginsel zelf beslissen of hij een medische handeling wil ondergaan of niet. Dat een arts en het inrichtingspersoneel klager hebben geadviseerd om naar het ziekenhuis te gaan, maakt dit niet anders. Er is niet gebleken dat klager het transportvoorwaardenformulier heeft ondertekend. Daarmee is er geen sprake van een situatie waarin een gedetineerde op het laatste moment geen gebruik wenst te maken van een eerder op zijn verzoek of met zijn instemming gepland transport, zoals beschreven in artikel 4.2.7 van de huisregels. Daarom is er in klagers geval geen sprake van strafwaardig gedrag. 

Op het recht van een gedetineerde om zelf te beslissen of hij een medische handeling wil ondergaan, al dan niet met bijbehorend ziekenhuisbezoek, bestaat een uitzondering. De directeur kan namelijk een gedetineerde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of van anderen, ingevolge artikel 32 van de Pbw. Uit de stukken is niet gebleken dat de directeur deze bevoegdheid heeft gebruikt. De beroepscommissie concludeert daaruit dat er volgens de directeur geen sprake was van een situatie waarin naar het oordeel van een arts een geneeskundige handeling volstrekt noodzakelijk was ter afwending van gevaar voor de gezondheid van klager. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur tot oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in klagers eigen cel, in reactie op klagers standpunt dat hij geen medische behandeling wilde ondergaan en niet wilde dat er ziekenhuistransport voor hem werd geregeld, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €70,-.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie (voor zover in beroep aan de orde) en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €70,-.


Deze uitspraak is op 12 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. R. Raat, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven