Nummer 23/36542/GV
Betreft [klaagster]
Datum 18 oktober 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 september 2023 klaagsters verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klaagsters raadsman, mr. S. Guman, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
De rechtbank heeft in het vonnis van 5 oktober 2022 bepaald dat klaagster in aanmerking komt voor strafonderbreking na ommekomst van zestien maanden. Er is vervolgens, bij e-mail van 22 augustus 2023, verzocht om klaagster in vrijheid te stellen. Dit verzoek is afgewezen. Er is, gelet op de verstrekte informatie, vervolgens een verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling ingediend. Ook dit verzoek is afgewezen. Er is, door het vonnis van de rechtbank, echter in rechte vast komen te staan dat aan klaagster strafonderbreking kan worden verleend. De rechtbank heeft niet naar een specifiek wetsartikel verwezen, maar dat is niet relevant.
Klaagster verzoekt om aan haar een schadevergoeding toe te kennen en om de proceskosten te vergoeden.
Standpunt van verweerder
Verweerder heeft (meerdere malen) navraag gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Desgevraagd is bevestigd dat klaagster de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er om die reden geen sprake kan zijn van een (procedure strekkende tot) ongewenstverklaring. Nu klaagster niet de status heeft van een strafrechtelijk veroordeelde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland, in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan zij niet in aanmerking komen voor strafonderbreking.
Aan de stelling dat er in strijd met het recht, de wet en het ongeschreven recht wordt gehandeld, moet gelet op het voorgaande voorbij worden gegaan. Nog los van de omstandigheid dat het voor verweerder onduidelijk is wat de rechtbank met haar overweging heeft beoogd, is het niet aan de rechtbank, maar aan verweerder voorbehouden om te beslissen over het al dan niet verlenen van strafonderbreking. Klaagster kan eventueel in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) wanneer zij tweederde gedeelte van haar straf heeft ondergaan.
3. De beoordeling
Klaagster is sinds 28 april 2022 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop klaagster (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 27 januari 2024.
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Op grond van artikel 40a, in samenhang bezien met artikel 39, van de Regeling, kan strafonderbreking slechts worden verleend, gewijzigd en ingetrokken door verweerder. Verweerder kan (ambtshalve), op aanwijzen van de Dienst Terugkeer & Vertrek, beslissen om strafonderbreking te verlenen, of op verzoek van de vreemdeling zelf.
Uit de stukken volgt dat klaagster de Nederlandse nationaliteit heeft en rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit betekent dat zij niet voldoet aan de voorwaarde uit artikel 40a, eerste lid, van de Regeling. Daarom kan aan haar geen strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling worden verleend. Dat klaagster na haar detentie wil terugkeren naar Suriname, zoals uit de stukken volgt, doet hieraan niet af.
De overwegingen uit het vonnis van de rechtbank van 5 oktober 2022, waaraan klaagster ontleent dat zij in aanmerking komt voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, kunnen er naar het oordeel van de beroepscommissie niet toe leiden dat dit door verweerder aan haar wordt verleend. Verweerder zou dan moeten handelen in strijd met de Regeling. Klaagster voldoet immers niet aan de gestelde voorwaarde.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
Naar aanleiding van het verzoek van klaagsters raadsman om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie ten overvloede dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 18 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter