Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31431/TA, 11 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31431/TA

    

           

Betreft  [klager] (hierna: klager)

Datum  11 oktober 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet ontvangen van een vergoeding voor arbeidsblokken tijdens ziekte.

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 30 december 2022 het beklag gegrond verklaard en bepaald dat de instelling klagers arbeidsblokken vanaf 7 juli tot en met 14 juli 2022 voor 70% dient te compenseren (RV 2022/348). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, klager en zijn raadsman mr. A.J. Sprey (digitaal) gehoord op de zitting van 7 september 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling verzocht om de brief van het ziekenhuis over klagers medische ingreep toe te sturen. Het hoofd van de instelling heeft op 12 september 2023 gereageerd dat de instelling, in het bijzonder de medische dienst, deze brief niet in haar bezit heeft en dat klager zijn toestemming weigert om de brief bij het ziekenhuis op te vragen. De beroepscommissie heeft deze reactie toegestuurd aan klager en zijn raadsman en hen in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Op 22 september 2023 heeft klagers raadsman gereageerd. Deze reactie is ter kennisgeving aan het hoofd van de instelling toegezonden. Het hoofd van de instelling heeft daar op 2 oktober 2023 op gereageerd. Deze reactie is eveneens aan klager en zijn raadsman toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. De instelling meent dat het ziekenhuis niet aan klager heeft geadviseerd om gedurende twee weken geen werkzaamheden te verrichten en dat het niet volgen van de arbeidsblokken aan klager zelf is te wijten.

Klager heeft na de medische ingreep op 5 juli 2022 een brief meegekregen van het ziekenhuis over onder meer de nazorg. Dezelfde dag heeft hij deze brief samen met zijn persoonlijk begeleider gelezen. Uit navraag bij zijn persoonlijk begeleider is gebleken dat in deze brief aan klager werd geadviseerd om geen zware dingen te tillen en niet te bukken. Anders dan door klager wordt beweerd, was het advies dus niet om twee weken helemaal geen werkzaamheden te verrichten. De persoonlijk begeleider van klager heeft, naar aanleiding van wat zij in de brief van het ziekenhuis heeft gelezen, direct contact opgenomen met Traject Leren Werken (TLW) om te informeren naar mogelijke aangepaste werkzaamheden die klager zou kunnen verrichten, zodat hij zijn arbeidsblokken kon blijven volgen.

Twee dagen later, op 7 juli 2022, heeft de persoonlijk begeleider van klager een bericht van TLW ontvangen, waarin werd aangegeven dat klager samen met de werkbegeleider van TLW diende te kijken welke werkzaamheden passend zijn. Er waren volgens TLW voldoende werkzaamheden waarbij klager het advies van het ziekenhuis zou kunnen opvolgen en hij geen zware dingen zou hoeven tillen of zou moeten bukken. Dit is diezelfde dag aan klager teruggekoppeld. Klager heeft daarop aangegeven dat hij helemaal geen werkzaamheden kon verrichten. Klager is vervolgens niet naar zijn arbeidsblokken gegaan. Hoewel sociotherapie meermaals heeft getracht om klager te motiveren om naar zijn arbeidsblokken te gaan, heeft hij geen enkele poging ondernomen om alsnog aangepaste werkzaamheden te kunnen verrichten en een ziekmelding te voorkomen. Hij heeft pas op 15 juli 2022 contact opgenomen met TLW en compensatie voor de dagen waarop hij niet heeft kunnen werken geëist. De werkbegeleider van TLW heeft hiermee niet ingestemd. Klager is vanaf 15 juli 2022 aangepaste werkzaamheden gaan verrichten.

Ter bevestiging van het bovenstaande is op 16 januari 2023 aan klager toestemming gevraagd om de betreffende brief van het ziekenhuis op te vragen, nu de instelling hier niet over beschikt. Met deze brief kan uitsluitsel worden gegeven over wat er in het advies van het ziekenhuis stond. Klager weigert echter tot op heden zijn toestemming hiervoor te geven, waardoor de brief niet kan worden opgevraagd. Dit kan de instelling niet worden aangerekend en wekt bovendien het vermoeden dat klager zich zeer bewust is van de inhoud van deze brief en daarmee van zijn ongelijk. Klager stelt de brief aan de medische dienst te hebben gegeven, maar er is tweemaal navraag bij de medische dienst gedaan en tweemaal geantwoord dat de medische dienst geen brief van klager heeft ontvangen. Verder is het niet aannemelijk dat een medisch specialist van het ziekenhuis zou hebben aangegeven dat klager geen werkzaamheden kon verrichten. Daarmee geeft de medisch specialist namelijk een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van klager. Op grond van de richtlijnen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) zal een medisch specialist nooit een oordeel geven over de arbeidsgeschiktheid van de patiënt die hij behandelt. Dit valt dus niet te verenigen met hetgeen door klager wordt beweerd.

 

Standpunt van klager

Klager heeft op 5 juli 2022 een medische ingreep ondergaan waarbij drie plekjes op zijn lichaam zijn weggehaald. Aan klager is medegedeeld dat hij vanwege de hechtingen rust moest nemen. Hij heeft hierover een brief van het ziekenhuis ontvangen, die klager bij de medische dienst heeft afgegeven. Klager heeft zich meteen ziekgemeld – en niet pas op 15 juli 2022 zoals de instelling beweert – en vervolgens heeft hij niets meer gehoord. Het afdelingshoofd heeft – in de weergave van de bespreking van klagers klacht zoals opgenomen in het klaagschrift – ook erkend dat het langer heeft geduurd voordat er überhaupt een gesprek heeft plaatsgevonden. Er is echter niet met klager over vervangende werkzaamheden gesproken. Ook was het klager niet bekend dat hij zich tot de werkbegeleider moest wenden. Hij heeft gedaan wat er van hem kon worden verwacht. Zou het al mogelijk zijn geweest om vervangende werkzaamheden te verrichten, dan is deze mogelijkheid niet ter sprake gekomen, althans is klager geen aanbod voor vervangend werk gedaan. Het had na de ziekmelding van klager evenwel op de weg van de instelling gelegen om daarover met hem in gesprek te gaan en hem een aanbod te doen. Door dit na te laten is klager inkomsten misgelopen, ongeacht de inhoud en strekking van de brief van het ziekenhuis.

 

3. De beoordeling

Ingevolge artikel 46, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden. In dit artikel is niet bepaald dat een verpleegde recht heeft op een vergoeding in geval hij geen werkzaamheden (kan) verricht(en). Dit laat onverlet dat de instelling een interne regeling kan treffen met betrekking tot uitbetaling van een bedrag bij kortdurende ziekte (RSJ 10 maart 2015, 14/4393/TA). Daarvan is in onderhavige zaak sprake.

In artikel 5.13 van de Financiële regeling voor patiënten (hierna: de Regeling) is opgenomen dat wanneer een verpleegde niet (tijdig en/of correct) deelneemt aan een aangeboden blok, het sociotherapeutisch team beoordeelt of dit aan de verpleegde kan worden toegerekend. Indien zij van oordeel zijn dat dit het geval is, ontvangt de verpleegde hiervoor geen beloning. De hoogte van de beloning is dus afhankelijk van de door de verpleegde gevolgde blokken.

In artikel 5.14 van de Regeling is neergelegd dat indien een verpleegde door ziekte niet in staat is om zijn blokken te volgen, dan dient hij dat te melden. Er zal altijd (door de centrale planning, in overleg met de verpleegde) worden bekeken of er vervangende blokken kunnen worden gevolgd om een ziekmelding te voorkomen.

In artikel 5.15 van de Regeling is bepaald dat wanneer een verpleegde zich ziekmeldt, hij over de eerste twee ziektedagen geen doorbetaling van zijn blokuren ontvangt. Na deze twee dagen worden de blokuren mogelijk gecompenseerd voor 70%. Het afdelingshoofd dient daartoe een verzoek in te dienen bij de manager TLW. Bij dit verzoek moet een indicatie van de medische dienst (of een ander medisch specialist) worden gevoegd.

De vraag die voorligt is of het niet verrichten van (aangepaste) werkzaamheden in de periode van 7 juli tot en met 14 juli 2022 aan klager kan worden toegerekend.

Vast staat dat klager op 5 juli 2022 een medische ingreep heeft ondergaan.

Uit de stukken en het besprokene ter zitting komt verder het volgende naar voren. Klager heeft op 5 juli 2022 samen met zijn persoonlijk begeleider de brief van het ziekenhuis over de nazorg gelezen waarin hem werd geadviseerd om geen zware dingen te tillen en niet te bukken. Hierop heeft klagers persoonlijk begeleider contact opgenomen met TLW om navraag te doen naar de mogelijkheden voor klager om aangepaste werkzaamheden te verrichten. Op 7 juli 2022 is aan klager medegedeeld dat hij aangepaste werkzaamheden kan verrichten en dat hij samen met zijn werkbegeleider van TLW dient te kijken welke werkzaamheden passend zijn. Vervolgens heeft klager aangegeven dat hij op advies van het ziekenhuis gedurende twee weken geen werkzaamheden kon verrichten. Op 15 juli 2022 heeft klager gesproken met TLW en om compensatie gevraagd voor de dagen waarop hij niet heeft gewerkt. Dezelfde dag is hij aangepast werk gaan verrichten.

De brief van het ziekenhuis is niet door klager ingebracht en zijn stelling dat hij die brief aan de medische dienst heeft gegeven is niet aannemelijk geworden nu de medische dienst dat heeft ontkend; uit de in de wisseling na de zitting geschetste gang van zaken en de daarin vervlochten argumenten is eerder aannemelijk dat klager de brief niet heeft ingebracht.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager op advies van het ziekenhuis gedurende twee weken geen enkele werkzaamheden kon verrichten. Voorts heeft de instelling klager voldoende in de gelegenheid gesteld om aangepaste werkzaamheden te verrichten, maar heeft klager die stelselmatig geweigerd, en naar het de beroepscommissie voorkomt van de situatie een machtsstrijd gemaakt. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling dan ook in redelijkheid kunnen beslissen om klager niet te compenseren voor de arbeidsblokken die klager niet heeft verricht gedurende de periode van 7 juli tot en met 14 juli 2022. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 11 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven