Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1149/GA en 08/1151/GA, 19 augustus 2008, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1149/GA en 08/1151/GA

betreft: [klager] datum: 19 augustus 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.J.M. Bommer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 25 april 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juli 2008, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J.M. Bommer, en [...], unit-directeur bij de locatie Grave.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagrechter
De beklagen betreffen
a. de weigering klager op 28 en 31 december 2007 met zijn raadsman te laten bellen (08/1149/GA) en
b. de weigering klager op 29 december 2007 met zijn raadsman te laten bellen (08/1151/GA).

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is zeer kwalijk dat klager niet in de gelegenheid is gesteld met zijn raadsman te bellen. Het is zuur dat de directeur in dit verband stelt dat er geen noodzaak voor klager bestond om te bellen. Het enkele feit dat klager in afzondering werd
geplaatst, rechtvaardigt al de conclusie dat er een noodzaak voor klager bestond om zijn raadsman te bellen. Daarbij gaat de directeur er overigens aan voorbij dat, mocht een gedetineerde in een dergelijke situatie wel in de gelegenheid worden gesteld
te bellen, daar een de-escalerende werking vanuit zou kunnen gaan.

Klager voegt hier nog aan toe dat hij zijn raadsman wilde bellen in verband met door hem in te dienen klaagschriften en in verband met een door hem ontvangen afwijzende beslissing op een verzoek tot overplaatsing. Hij had zich op de betreffende dag al
aangemeld voor een belmoment om 17.00 uur. Voordat het zo ver was, werd hij echter in afzondering geplaatst wegens het vernielen van een telefoon. Hij heeft toen, eenmaal in afzondering, op verschillende dagen meerdere keren aangegeven dat hij zijn
raadsman wilde bellen. Hij kreeg daarbij niet de gelegenheid zijn verzoek toe te lichten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur geeft aan dat het natuurlijk niet de bedoeling is dat gedetineerden in hun rechtsgang worden geschaad. Daarvan was in het geval van klager ook geen sprake. Wanneer hij het niet eens was met (een) beslissing(en) van de directeur dan kan hij
(een) klaagschrift(en) indienen. Tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot overplaatsing staat beroep open. Deze mogelijkheden heeft de inrichting niet gefrustreerd en in die zin is de rechtsgang dan ook niet belemmerd. Overigens is vaak het
eerste wat een gedetineerde roept wanneer hij in afzondering wordt geplaatst dat hij zijn raadsman wil bellen.
De directeur gaat er vanuit dat klager inderdaad op de door hem aangegeven dagen heeft gevraagd om met zijn raadsman te mogen bellen. Waarom hij wilde bellen, weet de directeur niet, maar hij gaat er vanuit dat dit niet met zijn strafzaak samenhing.
Desgevraagd geeft de directeur aan dat verzoeken van gedetineerden die in afzondering verblijven om met een raadsman te mogen bellen slechts dan worden gehonoreerd wanneer het beoogde telefoongesprek met de strafzaak van de gedetineerde te maken heeft.
Slechts dan wordt een noodzaak aanwezig geacht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Pbw wordt een gedetineerde in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.

Klager geeft aan dat hij niet de gelegenheid heeft gehad zijn verzoeken toe te lichten en daarmee dus evenmin de mogelijkheid heeft gehad de noodzaak van de beoogde telefoongesprekken toe te lichten. Wat hier ook van zij, “de noodzaak” als bedoeld in
artikel 39, vierde lid, van de Pbw beperkt zich niet tot die gevallen waarin een (in dit geval in afzondering verblijvende) gedetineerde met zijn raadsman over zijn strafzaak wil bellen. De door klager genoemde onderwerpen kunnen daar onder
omstandigheden ook vallen. Op grond van het vorenstaande moeten de beroepen en de onderliggende beklagen van klager gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 15,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagrechter en verklaart de beklagen alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 19 augustus 2008

secretaris voorzitter

Naar boven