Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28170/GA, 15 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28170/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    15 september 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen (het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag dat heeft geleid tot de oplegging van) een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het meermaals weigeren van een opdracht van het personeel, het vernielen van rijkseigendommen en het in bezit hebben van een slagwapen, ingaande op 10 januari 2022, welke disciplinaire straf extern ten uitvoer is gelegd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 1 juli 2022 het beklag ongegrond verklaard (S-2022-11). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie De Schie in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur die aan klager de disciplinaire straf heeft opgelegd, was niet aanwezig bij het incident in de recreatieruimte. Nu deze directeur het gedrag van klager niet zelf heeft waargenomen, had de disciplinaire straf niet aan klager mogen worden opgelegd zonder de aanzegging van het schriftelijk verslag. Nadat klager de directeur, die de disciplinaire straf heeft opgelegd, had aangegeven dat hem geen schriftelijk verslag is aangezegd, is dit in opdracht van die directeur alsnog gedaan door een personeelslid. De directeur erkent hiermee impliciet dat hij zelf niet het aandeel van klager in het incident heeft waargenomen. 

Klager is na de aanzegging van het schriftelijk verslag direct gehoord door voornoemde directeur. Klager heeft zich hierdoor niet kunnen voorbereiden op het hoorgesprek en hiermee is aan het doel van de aanzegging van een schriftelijk verslag voorbij gegaan. 

Tot slot is onduidelijk of het personeelslid dat het schriftelijk verslag heeft aangezegd, hetzelfde personeelslid betrof dat het schriftelijk verslag heeft opgesteld. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 
Standpunt van de directeur
Hoewel in het schriftelijk verslag staat vermeld dat dit klager is aangezegd, heeft een collega-directielid van de directeur die het incident heeft waargenomen, vanuit zorgvuldigheid en op klagers aangeven dat het schriftelijk verslag niet zou zijn aangezegd, het aanwezige personeelslid verzocht het schriftelijk verslag aan te zeggen. Daarna is klager opnieuw door het collega-directielid in de gelegenheid gesteld om een verklaring af te leggen. Anders dan door de raadsman wordt aangevoerd, kan op grond van artikel 50, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het aanzeggen van een schriftelijk verslag achterwege worden gelaten als de directeur of diens plaatsvervanger de feiten heeft geconstateerd. Daarvan is in dit geval sprake. Ten overvloede wordt verwezen naar artikel 1, aanhef en onder d, van de Pbw. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. De beroepscommissie overweegt daarbij nog het volgende.

Het doel van het aanzeggen van een schriftelijk verslag is het op de hoogte stellen van de gedetineerde van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat de gedetineerde zich kan voorbereiden op het gesprek met de directeur en op een eventuele beslissing tot strafoplegging. Als de directeur of zijn plaatsvervanger feiten constateert die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, blijft het aanzeggen van een schriftelijk verslag op grond van artikel 50, derde lid, van de Pbw achterwege.

De beroepscommissie constateert dat klagers gedragingen tijdens het incident van 10 januari 2022 zijn waargenomen door directeur S. en dat de disciplinaire straf aan klager is opgelegd door directeur J., nadat deze – zo begrijpt de beroepscommissie – is geïnformeerd door directeur S. De beroepscommissie ziet op grond van de wet en de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten voor de juistheid van het betoog van klager dat artikel 50, derde lid, van de Pbw alleen van toepassing is als de directeur of zijn plaatsvervanger zowel de hiervoor bedoelde feiten zelf constateert als de daaropvolgende disciplinaire straf zelf oplegt. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat in dit geval artikel 50, derde lid van de Pbw van toepassing is en dat de disciplinaire straf aan klager zonder het (tijdig) aanzeggen van het schriftelijk verslag kon worden opgelegd. 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde, met wijziging en aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 15 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven