Nummer 23/32532/GA en 23/32566/GA
Betreft [klager]
Datum 14 september 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen (hierna: de directeur)
en van […] (hierna: klager)
1. De procedure
[….] (hierna: klager) heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij vanaf december 2021 niet in de gelegenheid is gesteld te luchten.
De beklagcommissie bij de locatie Esserheem heeft op 3 maart 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (Eh-2022-364). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.
De beroepscommissie heeft mevrouw[...], juridisch medewerker bij de locatie Esserheem, klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 26 juli 2023.
mr. [...], lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft op eigen initiatief een verzoek ingediend om hele dagen te werken. Klager heeft zich altijd gemanifesteerd als een kordaat werkman die zijn verantwoordelijkheden neemt en uitsluitend goed werk aflevert. Ook was hij van positieve invloed op de medegedetineerden. Klagers verzoek is daarom positief beoordeeld en aan hem is deze gunst verleend.
Het missen van activiteiten die worden aangeboden in het reguliere dagprogramma, in dit geval luchten, is een gevolg van klagers vrije keus en kan de directeur niet worden verweten. De directeur erkent het belang van het verblijf in de buitenlucht. Daarom kan klager tijdens de arbeid luchten, klager kan deze momenten zelf kiezen. Klager wordt op die momenten doorbetaald en dit gaat ook niet ten koste van klagers reguliere pauzes tijdens de arbeid. Er is in klagers dagprogramma weliswaar geen ‘vast’ luchtmoment meer, maar klager wordt per dag minimaal anderhalf uur in de gelegenheid gesteld zich te kunnen bewegen in de open lucht. De genoemde anderhalf uur is mede opgebouwd uit de momenten dat klager niet is ingesloten in zijn cel zoals bijvoorbeeld de momenten die zijn bedoeld om vanaf het leef/verblijfsgebouw naar het arbeidsgebouw te lopen en terug. Daarbij is de directeur, anders dan de beklagcommissie, van mening dat het uur luchten niet aaneengesloten hoeft te zijn.
Op 3 maart 2023, na de gegrondverklaring van het beklag door de beklagcommissie, heeft de directeur besloten om klager niet langer toe te staan om hele dagen te werken. Dat is klager op 3 maart 2023 medegedeeld. De reden hiervan is dat klager vanuit het arbeidscomplex terug wil naar het woongebouw om daar deel te kunnen nemen aan het luchtblok in het dagprogramma met medegedetineerden. Dat is organisatorisch niet haalbaar, omdat het arbeidscomplex van de PI zich op behoorlijke afstand van het woongebouw bevindt.
De dagelijkse praktijk laat zien dat gedetineerden zich zowel in het ochtend- en in het middagblok tussen een uur en anderhalf uur buiten het gebouw in de buitenlucht op het arbeidscomplex kunnen begeven om bijvoorbeeld te roken. Daar wordt door gedetineerden in het algemeen ook goed gebruik van gemaakt. Het is organisatorisch niet mogelijk een groep gedetineerden die hele dagen werkt overdag, tussentijds, te laten luchten in dagprogramma-vorm.
Standpunt van klager
De beklagcommissie heeft de klacht ten aanzien van het onthouden van het luchtmoment gegrond verklaard en klager daarbij een tegemoetkoming toegekend van €50,-. De beklagcommissie heeft slechts een tegemoetkoming toegekend voor vier gemiste luchtmomenten. Klager is echter vanaf december 2021 tot het moment van de behandeling van de klacht gedurende zijn arbeidsdagen niet in staat gesteld om te mogen luchten. Klager wenst in beginsel dan ook een tegemoetkoming voor 192 gemiste uren.
Subsidiair stelt klager zich op het standpunt dat hem een tegemoetkoming toekomt voor de gemiste luchtmomenten in de periode van zeven dagen voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift, tot het moment dat de beklagcommissie uitspraak heeft gedaan: te weten de periode van 20 november 2022 tot en met 3 maart 2023. Het gaat dan om 64 gemiste “luchturen”.
Ter zitting is in aanvulling daarop aangevoerd dat het ‘vrij’ luchten bij de arbeidszaal niet te vergelijken is met het luchten als onderdeel van het dagprogramma. De ruimte die bij de arbeidszaal is aangewezen, is niet geschikt als luchtplaats. Het is de laad- en losplaats voor vrachtwagens en leveranciers. Het klopt dat er naast de deur van de arbeidszaal gerookt kan worden, maar het is niet mogelijk om rondjes te wandelen, te fitnessen of tennissen. Dat kan op de reguliere luchtplaats wel.
Het is niet juist dat klager op werkdagen anderhalf uur in de buitenlucht verblijft. In de praktijk kloppen de door de directeur gestelde tijden niet. Dat klager om 07.30 uur wordt uitgesloten, betekent niet dat klager om 07.30 uur al buiten staat. Er moet gewacht worden tot alle gedetineerden verzameld zijn voordat er gezamenlijk naar de arbeid gelopen kan worden. Het lopen naar de arbeid duurt vijf tot tien minuten. Klager gaat naar de arbeid om te werken, niet om te luchten. Klager is van mening dat hem ook als hij hele dagen werkt een volwaardig luchtmoment in het dagprogramma moet worden aangeboden.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid van klager in het beklag
Klager schrijft in zijn klaagschrift (voor zover in beroep aan de orde) dat hij niet in staat is gesteld te luchten als hij hele dagen deelneemt aan de arbeid.
Niet in staat gesteld worden te luchten kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
De beroepscommissie neemt in elk geval aan dat er sprake is van een klacht met voldoende belang, als de klacht gericht is tegen een (vermeende) schending van een recht of zorgplicht die is vastgelegd in de Pbw en die in tijd en/of aantal bepaald is. Door dergelijke rechten en zorgplichten zo concreet en in de wet vast te leggen, heeft de wetgever immers duidelijk gemaakt dat die van wezenlijk belang zijn (ook als de schending niet structureel is).
Op grond van artikel 49, eerste lid, van de Pbw heeft klager recht op dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. Volgens artikel 49, derde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven.
Nu uit de Pbw volgt dat gedetineerden recht hebben op dagelijks verblijf in de buitenlucht en dat de directeur zorgdraagt voor dagelijks een uur verblijf in de buitenlucht, heeft klager voldoende belang bij zijn klacht tegen een schending van dit recht en deze zorgplicht. Hij kan dus worden ontvangen in zijn beklag.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken en het besprokene ter zitting volgt dat klager in de periode van 20 november 2022 tot en met 3 maart 2023 (de uitspraakdatum van de beklagcommissie) hele dagen deelnam aan de arbeid – in totaal 32 uur per week – en dat hij op die dagen geen luchtmoment aangeboden kreeg in zijn dagprogramma, omdat dit volgens de directeur organisatorisch niet mogelijk was. Op die dagen is er geen luchtmoment in klagers dagprogramma, maar kan hij volgens de directeur in totaal 1,5 uur in de buitenlucht verblijven. Klager kan op eigen gelegenheid tijdens de arbeidsuren op de binnenplaats van het arbeidscomplex luchten. Klager verblijft volgens de directeur ook in de buitenlucht als hij zich verplaatst van het verblijfscomplex naar het arbeidscomplex. Klager betwist dat hij op die dagen 1,5 uur in de buitenlucht kan verblijven en stelt dat een uur extra pauzeren tijdens de arbeid om dan zelfstandig te luchten niet realistisch is en bovendien niet te vergelijken is met luchten op de luchtplaats.
In de Memorie van Toelichting (Mvt) bij de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 66 e.v.) is toegelicht dat het derde lid van artikel 49 van de Pbw het recht op één uur luchten per dag garandeert. Als regel vindt luchten gemeenschappelijk plaats, maar ook de gedetineerde die zich in afzondering bevindt of ten aanzien van wie de disciplinaire straf van opsluiting in een (straf)cel wordt ten uitvoer gelegd, wordt tot «de lucht» toegelaten, ook al is het op individuele basis. Dit volgt uit respectievelijk artikel 24, tweede lid, en artikel 55, eerste lid, van de Pbw.
Het recht op luchten is naar het oordeel van de beroepscommissie zo fundamenteel dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie dient de inrichting extra inspanningen te verrichten om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te kunnen bieden (zie ook RSJ 18 september 2019, R-19/3658/GA en RSJ 20 oktober 2021, R-20/6263/GA).
Hoewel de beroepscommissie het bieden van de mogelijkheid om hele dagen te werken waardeert, zal aan de gedetineerde die van die mogelijkheid gebruikmaakt, gelegenheid moeten worden geboden in de buitenlucht te verblijven als bedoeld in het derde lid van artikel 49 van de Pbw. De beroepscommissie is van oordeel dat klager – op de dagen dat hij naar de arbeid gaat – niet in de gelegenheid is gesteld om een uur per dag in de buitenlucht te verblijven als bedoeld in artikel 49 van de Pbw. De beroepscommissie volgt de directeur niet in het standpunt dat klager op die dagen op de momenten dat hij is uitgesloten wel 1,5 uur verblijf in de buitenlucht krijgt aangeboden. Uit wat ter zitting is besproken komt naar voren dat klager weliswaar buiten loopt tussen het verblijfsgebouw en het arbeidsgebouw en dat hij voor de deur van de arbeidszaal kan roken, maar de beroepscommissie is van oordeel dat dit niet gelijk te stellen is met het verblijf in de buitenlucht als bedoeld in voormeld artikel en de Mvt. De reguliere (rook)pauzes tijdens de arbeid voldoen hier niet aan. De beroepscommissie overweegt tot slot dat de wet niet de eis stelt dat het luchten een aaneengesloten uur moet beslaan zoals de beklagcommissie heeft overwogen. Het verdient volgens de beroepscommissie wel de voorkeur dat het verblijf in de buitenlucht als op zichzelf staand dagprogrammaonderdeel wordt aangeboden en uit een aangesloten tijdsperiode van substantiële duur bestaat.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht gegrond heeft verklaard. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.
Tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard over de periode van zeven dagen voorafgaand aan het indienen van het beklag en is bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming uitgegaan van gemiste luchtmomenten gedurende vier werkdagen. Klagers raadsman heeft beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming en verzocht om een tegemoetkoming voor de gemiste luchtmomenten vanaf december 2021. De beroepscommissie betrekt bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming in beginsel de periode van zeven dagen voorafgaand aan het indienen van het beklag tot aan de uitspraak van de beklagrechter c.q. beklagcommissie. Klager heeft zijn beklag op 27 november 2022 gedateerd en ondertekend. De beroepscommissie gaat er daarom vanuit dat klager in de periode van 20 november 2022 tot en met 3 maart 2023 geen luchtmoment aangeboden heeft gekregen op de dagen dat hij deelnam aan de arbeid. In totaal gaat het om 64 luchtmomenten.
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie zal klagers beroep daarom gegrond verklaren en aan klager een hogere tegemoetkoming toekennen voor het door hem ondervonden ongemak, namelijk van €150,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover het de toegekende tegemoetkoming betreft. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €150,-.
Deze uitspraak is op 14 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter