Nummer 22/30753/GM
Betreft [klager]
Datum 8 september 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat er niet goed is omgegaan met haar pijnplan, dat zij geen aangepast matras heeft gekregen en dat zij enkele dagen niet de beschikking had over een spiegeltje op cel ten behoeve van het katheteriseren.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klaagster en haar raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 3 augustus 2023. Klaagster is telefonisch gehoord, aangezien het niet is gelukt een digitale verbinding tot stand te brengen.
De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster heeft vele medische klachten (gehad) in detentie. Klaagster zit in een rolstoel, heeft veel pijnmedicatie moeten nemen, heeft een brace om haar knie, houdt in die omgeving veel vocht vast en heeft nog andere, bijkomende, klachten. In de PI Vught is niet goed omgegaan met haar pijnplan waardoor zij langere tijd onnodig veel pijn heeft gehad. Dit is minimaal een week het geval geweest, terwijl er door de PI Zwolle zorgvuldig is overgedragen.
Deze situatie is na onsuccesvolle gesprekken met de medische dienst doorgezet naar de medisch adviseur. Gesteld wordt dat er geen bemiddeling heeft plaatsgevonden, terwijl met klaagster meerdere gesprekken over dit probleem zijn gevoerd. Daarnaast wordt geïnsinueerd dat klaagster te snel klachten indient en dat nergens uit volgt dat klaagster voor de zoveelste keer meemaakt dat in strijd met de medische afspraken wordt gehandeld.
Dit volgt wel ergens uit, gelet op het feit dat de raadsvrouw in de jaren dat zij klaagster bijstaat meerdere malen heeft moeten vechten voor adequate zorg. De toon en de inhoud van het bemiddelingsadvies zijn weinig constructief en verwijtend naar klaagster.
Klaagster is op 31 oktober 2022 bij de pijnpoli geweest. De voorgeschreven medicatie, de fentanylpleisters, heeft zij niet de volgende dag ontvangen zoals in het bemiddelingsverslag is vermeld, maar pas op 4 november 2022.
Klaagster heeft bij binnenkomst in de PI meteen om de spiegel verzocht, maar deze pas 4 oktober 2022 op cel gekregen. Zij heeft enkele dagen zonder katheter gezeten.
Klaagster heeft meerdere malen gevraagd om een medisch matras dan wel een aangepast matras, maar die kreeg zij niet omdat zij niet een gewicht heeft van meer dan 135 kg. Ze heeft een extra deken gekregen, maar daar heeft ze niets aan.
Klaagster heeft verzocht een zinsnede in het bemiddelingsadvies aan te passen, omdat zij niet als leugenaar weggezet wil worden.
Klaagster verzoekt haar een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de inrichtingsarts
De inrichtingsarts kan klaagster niet helpen met haar klacht over het matras. De regels binnen de PI zijn duidelijk. De klacht over de medicatie begrijpt de inrichtingsarts niet. Alle medicatie is overgenomen vanuit haar vorige detentie. In wekelijkse gesprekken met klaagster bespreekt de inrichtingsarts haar pijnmedicatie en bouwen ze dit in onderling overleg langzaam af. Klaagster heeft hierover geen onvrede laten blijken.
Het hoofd zorg is met klaagster en haar mentor alsnog in gesprek gegaan om te onderzoeken of ze er in goed overleg uit konden komen en de medisch adviseur is verzocht om een zinsnede in het bemiddelingsadvies aan te passen.
3. De beoordeling
Waartegen is het beroep gericht?
Voor zover het namens klaagster ingediende beroepschrift is gericht tegen het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur van 28 november 2022, zal de beroepscommissie dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.
Spiegel voor katheter
Op grond van de stukken, het medisch dossier en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat klaagster op 27 september 2022 is overgeplaatst naar de PI Vught. Uit de medische intake blijkt dat klaagster eerder op cel beschikte over een spiegeltje om zichzelf dagelijks te katheteriseren. In het medisch dossier staat in de aantekening bij 29 september 2022 dat klaagster heeft aangegeven een spiegeltje nodig te hebben. Genoteerd is om de volgende dag met de afdeling af te stemmen of de spiegel uit de fouillering gehaald mocht worden. Vervolgens valt in de aantekeningen te lezen dat op 30 september 2022 het verzoek ter akkoord bij de huisarts is gelegd en dat op 4 oktober 2022 akkoord is gegeven voor het invoeren van het spiegeltje. Hieruit volgt dat de medische dienst is ingeschakeld bij het verzoek van klaagster om het spiegeltje in te voeren op cel, maar onduidelijk is waarom het tot 4 oktober 2022 heeft geduurd voordat klaagster het spiegeltje heeft gekregen. De beroepscommissie is van oordeel dat het onnodig lang heeft geduurd voordat klaagster de beschikking kreeg over het spiegeltje, wat voor haar hinderlijk moet zijn geweest omdat zij het nodig heeft om zich dagelijks te katheteriseren. Het beroep zal daarom in zoverre, waar het gaat om de rol van de medische dienst daarin, gegrond worden verklaard.
Matras
In de aantekeningen in het medisch dossier staat bij de intake op 27 september 2022 vermeld dat klaagster een isomatras en een medisch matras had. Op 28 september 2022 is akkoord gevraagd voor een extra matras en een extra kussen voor de knie-problematiek van klaagster. Vervolgens is op dezelfde dag uitgelegd dat niet met extra of medische matrassen wordt gewerkt. Wel was een extra kussen bij de afdeling te regelen.
De beroepscommissie overweegt dat een medisch matras niet bestaat: er is geen consensus over welke kenmerken een matras moet hebben om als ‘medisch’ te kunnen worden betiteld. Dat sluit evenwel niet uit dat in sommige gevallen een niet-standaard of aangepast matras moet worden aangeboden als een standaardmatras niet afdoende aansluit bij aanhoudende klachten.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts niet heeft mogen uitgaan van alleen een gewichtscriterium van 135 kg bij de beoordeling van het verzoek om een aangepast matras (vgl. RSJ 6 maart 2019, R-18/2054/GM). Ook bij een lager gewicht, zoals in het geval van klaagster, kunnen de gepresenteerde klachten aanleiding geven om te beoordelen of de noodzaak voor een aangepast of een extra matras bestaat. Klaagster was bekend met knieklachten en heeft al eerder een aangepast matras ter beschikking gesteld gekregen. Het had daarom in de rede gelegen dat de medische dienst was ingegaan op de specifieke gezondheidsklachten van klaagster en dat de inrichtingsarts zich had ingespannen om informatie te verkrijgen over klaagsters problematiek en haar klachten en verzoek met haar had besproken. Vanwege het uitblijven van enig onderzoek en overleg is jegens klaagster de vereiste zorgvuldigheid niet voldoende in acht genomen.
Het handelen van de inrichtingsarts moet daarom worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep ook in zoverre gegrond verklaren.
De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op in totaal €50,-.
Pijnmedicatie
Klaagster is op 31 oktober 2022 op de pijnpoli geweest. Klaagster stelt dat zij niet de volgende dag de voorgeschreven fentanylpleisters heeft gekregen, maar pas op 4 november 2022. Volgens de informatie van het hoofd zorg heeft de huisarts op 2 november 2022 de brief vanuit de pijnpoli gezien, waarna de medicatie door de huisarts is besteld. De apotheek heeft aan het hoofd zorg doorgegeven dat de vanuit de pijnpoli voorgeschreven medicatie op 3 november 2022 is geleverd. Alle overige medicatie is wel de dag na het bezoek aan de pijnpoli geleverd.
Hoewel klaagster de fentanylpleisters niet de volgende dag heeft ontvangen, valt deze gang van zaken naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan te merken als onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts, die na ontvangst van de brief van de pijnpoli de medicatie meteen heeft besteld. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de spiegel en het matras gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van in totaal €50,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep over de pijnmedicatie ongegrond.
Deze uitspraak is op 8 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter