Nummer 23/32329/GB
Betreft [klager]
Datum 4 september 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 14 februari 2023 klagers verzoek tot plaatsing in de gevangenis van het Detentiecentrum Schiphol afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M. Broere, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2. De ontvankelijkheid
Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt worden ingediend.
Klager heeft de bestreden beslissing op 15 februari 2023 ontvangen. Het (pro forma) beroepschrift dateert van 24 februari 2023 en is op het secretariaat van de RSJ op diezelfde dag ontvangen. Klager heeft dus niet tijdig beroep ingesteld.
Het standpunt van klager over de reden van de termijnoverschrijding
Ter verklaring van deze termijnoverschrijding is namens klager aangevoerd dat hij, na uitreiking van de bestreden beslissing, heeft verzocht om de stukken naar zijn raadsman door te sturen. Dit is niet gebeurd. Kort daarna heeft klager contact opgenomen met zijn raadsman. De raadsman heeft de inrichting vervolgens verzocht om de stukken toe te sturen. Dit is op 24 februari 2023 gebeurd. Klager is de Nederlandse taal niet machtig en is niet bekend met het Nederlandse systeem. Van hem kon niet worden verlangd dat hij direct zelf beroep zou instellen. Daarbij komt dat de bestreden beslissing niet ook naar de raadsman is verzonden.
Het oordeel van de beroepscommissie over de reden van de termijnoverschrijding
Dat de bestreden beslissing pas op 24 februari 2023 naar de raadsman is verzonden, nadat de raadsman daartoe op 24 februari 2023 een verzoek heeft gedaan, doet er niet aan af dat klager op 15 februari 2023 kennis heeft genomen van de bestreden beslissing. Op die datum is de hierboven bedoelde termijn gestart waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Klagers raadsman komt volgens vaste jurisprudentie geen zelfstandige beroepstermijn toe.
Daarnaast gaat de beroepscommissie ervan uit dat klager, gelet op artikel 56, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, bij binnenkomst in de inrichting is gewezen op zijn rechtspositie en dus op de hoogte moet zijn geweest van de mogelijkheid tot het instellen van beroep. Als klager vervolgens een beslissing in het Nederlands ontvangt, terwijl hij die taal onvoldoende begrijpt, kan van hem worden verlangd dat hij aan (bijvoorbeeld) het personeel vraagt om die beslissing voor hem te vertalen. Pas als daar vertraging optreedt, terwijl die vertraging niet aan klager is te wijten, kan eventueel een verschoonbare termijnoverschrijding worden aangenomen. Daarvan is niet gebleken.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, gelet op het voorgaande, redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze uitspraak is op 4 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. drs. F.A.M. Bakker en mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter