Nummer 22/27357/GA
Betreft [klager]
Datum 17 oktober 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het niet opvolgen van opdrachten van personeel en opruiing, ingaande op 3 maart 2022.
De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 6 mei 2022 het beklag ongegrond verklaard (DT-2022-131). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S. Aarts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De disciplinaire straf is ten onrechte opgelegd. Klager ontkent zich beledigend te hebben uitgelaten. Er is eerst een andere gedetineerde dan klager in de isoleercel geplaatst, wat onderstreept dat er wellicht onduidelijkheid bestond voor de directie. Daarnaast stond klager op een afstand van twintig meter. Eventuele opmerkingen waren überhaupt niet, althans heel slecht, te horen. Er werden grappen gemaakt, maar die hadden geen betrekking op de medewerker. Van opruiend gedrag is geen sprake.
De disciplinaire straf is onvoldoende gemotiveerd, ook omdat de beweerdelijke woorden niet in het schriftelijk verslag staan vermeld. Er is geen sprake van een weloverwogen belangenafweging. De disciplinaire straf is disproportioneel.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Volgens de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is deze opgelegd wegens ‘opruiend gedrag’ en ‘het niet opvolgen van opdracht personeel’.
Klager heeft, toen hem door een medewerker werd verteld dat hij afstand moest houden, volgens het schriftelijk verslag gezegd: “Wat een gezeik hier, er werken hier alleen maar psychische idioten”. Een collega van de medewerker heeft klager daarop gecorrigeerd en medegedeeld dat hij aardig moest blijven, omdat de medewerker enkel vroeg om afstand te houden, waar klager tegenin ging en zei dat dat onzin was en zij zelf wel opzij zou kunnen gaan. Na die woorden is klager met een drietal gedetineerden ongeveer tien meter verderop gaan staan. Hij heeft daar het woord ‘Obelix’ gezegd, dat door de medewerker als beledigend is ervaren (fat shaming). Daarbij zei klager ook dat hij zich ‘dit’ twee keer liet gebeuren en dat het daarna één telefoontje naar buiten zou zijn voor een apk-keuring waarvan klager garandeerde dat ze het niet zouden halen. De medewerker heeft die opmerking als bedreigend ervaren voor zijn eigen veiligheid en die van zijn collega, omdat daaruit werd begrepen dat wanneer klager nogmaals zou worden aangesproken door een van beiden, hij in staat zou zijn om iemand ‘buiten’ op hen af te sturen. De medegedetineerden lachten om klagers uitlatingen. Dat heeft de medewerker als opruiend ervaren.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager te volgen in zijn stelling dat hij niet degene is geweest die de uitlatingen, zoals in het schriftelijk verslag staan beschreven, heeft gedaan. Daarbij is van belang dat de directeur in de beklagfase heeft uitgelegd dat eerst de verkeerde persoon werd benaderd, omdat de medewerkers die het schriftelijk verslag hadden opgesteld al naar huis waren gegaan. Klager is door die laatstgenoemde medewerkers op een later moment aan de hand van camerabeelden herkend. De beroepscommissie ziet geen reden aan de juistheid van die herkenning te twijfelen.
Uit de inhoud van een schriftelijke mededeling van een strafbeslissing dient duidelijk te zijn welk gedrag heeft geleid tot de strafoplegging (vgl. RSJ 30 juli 2014, 14/1989/GA). Op grond van de stukken en in het bijzonder het schriftelijk verslag acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van het niet opvolgen van een opdracht van het personeel of van opruiend gedrag van klager. Uit het schriftelijk verslag volgt dat klager zich beledigend en (impliciet) bedreigend richting de medewerkers heeft uitgelaten. De grondslag voor de disciplinaire straf strookt daarom niet met de inhoud van het schriftelijk verslag. Gelet daarop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Uit het schriftelijk verslag blijkt dat klager wel strafwaardig gedrag heeft vertoond. Het opleggen van een disciplinaire straf acht de beroepscommissie daarom op zichzelf niet onredelijk of onbillijk en de straf kan, marginaal toetsend, evenmin als disproportioneel worden aangemerkt. De beroepscommissie acht het toekennen van een tegemoetkoming in dit geval daarom niet passend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 17 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.
secretaris voorzitter