Nummer 22/27693/GA
Betreft [klager]
Datum 31 augustus 2023
Uitspraak van de beroepsrechter van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege zijn gedrag tegenover het personeel op de bezoekzaal en bij de afhandeling van het schriftelijk verslag, ingaande op 28 april 2022 (GO-2022-288);
b. het verlies van zijn reinigersbaantje voor de duur van – zo begrijpt de beroepsrechter – zes weken, vanwege het bovenstaande (GO-2022-289);
c. een interne overplaatsing naar een andere cel, omdat de cel waarin hij verbleef was bedoeld voor de twee reinigers (GO-2022-290).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 2 juni 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. Y. Ameziane, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepsrechter heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Grave in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Verzoeken van klagers raadsvrouw
Klagers raadsvrouw heeft verzocht om de camerabeelden van de bezoekzaal te mogen bekijken, omdat uit de lichaamstaal van klager en zijn vriendin zou kunnen volgen dat hun uitlatingen anders/minder intimiderend geïnterpreteerd moeten worden. Klagers raadsvrouw heeft daarnaast verzocht om personeelslid J. te horen over wat zich bij klagers celdeur heeft voorgedaan.
De beroepsrechter wijst beide verzoeken af, gelet op het volgende.
Het is onwaarschijnlijk dat de camerabeelden een zodanig ander licht werpen op de zaak dat de uitlatingen die klager heeft gedaan in het geheel niet meer zouden kunnen bijdragen aan de conclusie dat klager – samen met zijn vriendin – de orde en rust in de inrichting heeft verstoord. Het spreekt weliswaar voor zich dat lichaamstaal belangrijk is bij hoe iets overkomt, maar klager heeft niet betwist dat er een woordenwisseling is ontstaan en ook niet dat hij (een deel van) de uitlatingen heeft gedaan.
De beroepsrechter ziet ook geen meerwaarde in het horen van personeelslid J. Er is namelijk geen reden om te twijfelen aan wat er in het schriftelijk verslag staat. De enkele stelling van klager dat het personeelslid aan hem “te kennen heeft gegeven dat hij het gedrag en de uitspraak van [klager] op dat moment zeker niet als intimiderend of bedreigend heeft geïnterpreteerd” is daarvoor onvoldoende.
In dit kader merkt de beroepsrechter in z’n algemeenheid nog op dat in een beklagprocedure minder diepgaand onderzoek kan worden gedaan dan – bijvoorbeeld – in een strafzaak. Het gaat er bij een disciplinaire straf dan ook niet om of dat wat een gedetineerde wordt verweten “wettig en overtuigend bewezen” kan worden, maar of dat “voldoende aannemelijk” is geworden.
Inhoudelijke beoordeling
Op basis van de stukken is de beroepsrechter van oordeel dat de beklagcommissie de klachten terecht ongegrond heeft verklaard. Daarvoor is mede van belang dat klager een relatief milde disciplinaire straf is opgelegd en dat hij zijn reinigersbaantje – zo volgt uit het beroepschrift – slechts tijdelijk is kwijtgeraakt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Verder ziet de beroepsrechter geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.
3. De uitspraak
De beroepsrechter verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 31 augustus 2023 gedaan door mr. A. van Holten, beroepsrechter, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter