Nummer 23/35199/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 7 augustus 2023
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de directeur) van 25 juli 2203 tot het (voor de vierde keer) verlengen van het weigeren van verzoekers telefooncontact met personen in het buitenland, ditmaal voor een periode van (maximaal) zes weken.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de landsadvocaat namens de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Namens verzoeker is – met verwijzing naar de website van de RSJ – aangevoerd dat hij zich afvraagt waar in de nationale wet- en regelgeving een clausule kan worden gevonden dat hem geen recht op humane detentieomstandigheden toekomt en in welke bepalingen hij kan lezen dat hij geen rechtsbescherming geniet tegen (onrechtmatig en inhumaan) overheidshandelen. Tot op heden staat de nationale beklag- en beroepsrechter toe dat verzoeker vanaf 2019 in vrijwel volledige isolatie van de buitenwereld zonder enige vorm van betekenisvol menselijk contact met medegedetineerden in detentie wordt gehouden. In dit geval gaat het om de vierde verlenging van het verbod op telefoneren met personen in het buitenland, waaronder de (minderjarige) kinderen en moeder van verzoeker. Over deze besluitvorming heeft de beklagcommissie op 21 april 2023 al geconcludeerd dat de weigering van het telefonisch contact inmiddels disproportioneel is. Schorsingsverzoeken die waren gericht tegen verlengingsbeslissingen van na 21 april 2023 zijn afgewezen, terwijl de beklagcommissie op die datum al tot de conclusie kwam dat een verlenging van het telefoonverbod niet meer gerechtvaardigd was. Verzoekers raadsman vraagt zich af waarom (de voorzitter van) de beroepscommissie niet ingrijpt zoals de beklagcommissie dat eerder heeft gedaan.
De landsadvocaat heeft namens de directeur aangevoerd dat wordt betreurd dat een nieuwe verlenging van de maatregelen noodzakelijk is gebleken, maar dat dit het gevolg is van onvoorziene omstandigheden. De verlenging is beperkt tot wat naar verwachting noodzakelijk is, namelijk zes weken. De directeur heeft geen reden om aan te nemen dat het toezicht niet binnen de komende weken zal zijn geregeld. Inmiddels zijn de volgende stappen gezet in het finaliseren van de afspraken met de partij die in [land] het toezicht zal uitvoeren en de verwachting is dat die afspraken deze of volgende week definitief zijn vastgelegd. Dan kan telefonisch contact met [land] plaatsvinden met het noodzakelijke toezicht. De directeur begrijpt verzoekers frustratie over de verlenging, maar acht de belangen bij die verlenging zwaarwegender dan verzoekers belang bij het op korte termijn kunnen voeren van telefoongesprekken met zijn kinderen. Onder andere de aanwijzingen dat verzoeker (ook) contacten met zijn familie gebruikt voor voortgezet crimineel handelen, de bevestiging van die aanwijzingen in het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verzoekers neef en de aanhouding van een van verzoekers (andere) advocaten duiden op een patroon van – kort gezegd – onregelmatigheden in de contacten van verzoeker met de buitenwereld. De noodzaak van de maatregel is een gegeven en verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt dat veranderingen zouden maken dat die noodzaak anders kan worden beoordeeld en dat is ook niet het geval. De risico’s van ongecontroleerd contact tussen verzoeker en de buitenwereld zijn bijzonder (en onverminderd) groot. De directeur heeft de belangen die zijn gemoeid met het tegengaan van die risico’s – vanwege de aard en omvang daarvan – zwaarwegender geacht dan de belangen van verzoeker en zijn kinderen. Daarbij moet worden meegewogen dat contact per post mogelijk is en dat de bestreden maatregel onverlet laat dat onder zeer bijzondere omstandigheden (op verzoek) toch een gesprek met een persoon in het buitenland kan worden toegestaan. Daarnaast is de feitelijke impact van de maatregel beperkt(er), nu de inperking van de belangen van verzoeker in belangrijke mate is beperkt door het feit dat hij zijn kinderen – hoewel de directeur hem er meerdere keren op heeft gewezen dat hij dit al geruime tijd kan doen – nog altijd niet voor screening heeft opgegeven.
Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt en op de in artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet genoemde belangen, is de noodzaak van de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter nog altijd voldoende aannemelijk. Uit de stukken volgt dat de tenuitvoerlegging van die beslissing niet langer duurt dan noodzakelijk is voor het finaliseren van het benodigde toezicht op verzoekers telefoongesprekken met personen in het buitenland. De voorzitter gaat er dan ook van uit dat dit toezicht op zeer korte termijn – binnen de in de beslissing genoemde zes weken – wordt gerealiseerd. Het voornoemde telefooncontact kan daarna tot stand komen zodra verzoeker zijn kinderen voor screening heeft opgegeven. Gelet op al het voorgaande zal de voorzitter het verzoek afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 7 augustus 2023 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter