Nummer 23/31682/GV
Betreft [klager]
Datum 26 juli 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 januari 2023 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager komt op grond van artikel 19 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof. Daarnaast voldoet hij aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 15 van de Regeling. Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om verlof.
Verweerder stelt dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager de intentie heeft, dan wel voldoende inspanningen heeft geleverd om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. Zoals door het Landelijk executieteam ressortsparket Arnhem-Leeuwarden is bevestigd, wordt de […] (hierna: de bank) geacht zelf in actie te komen om de opgelegde schadevergoedingsmaatregel te innen. Klager heeft telefonisch contact gezocht met de bank. Hem werd toen medegedeeld dat er niets bekend was over de door hem te betalen schadevergoedingsmaatregel. Naar aanleiding daarvan heeft klager middels brieven diverse pogingen ondernomen om met de bank tot een betalingsregeling te komen. Ondanks dat hij geen reactie op zijn brieven heeft ontvangen, is hij toch gestart met het betalen van het door hem aangeboden bedrag.
Verweerder stelt dat het door klager gedane voorstel niet reëel is. Buiten het gegeven dat op een bedrag van ruim zeven miljoen euro geen enkel betalingsvoorstel in verhouding staat, kan van klager op het moment dat hij in detentie verblijft simpelweg niet meer gevergd worden. In dat kader wijst klager op het Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen, waarin staat dat het niet kunnen betalen van een schadevergoeding in beginsel geen reden mag zijn om geen externe vrijheden te verlenen (Stcrt. 2021, 251).
Daarnaast wordt door verweerder een koppeling gemaakt met klagers degradatie in juni 2022, vanwege vermeende ongeoorloofde bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij is een nuancering op zijn plaats, omdat er enkel is vastgesteld dat er (nieuwe) bedrijfsmatige activiteiten hebben plaatsgevonden, maar hierbij ontbreekt de vaststelling dat die ongeoorloofd zijn, aldus de Commissie van Toezicht. Uit een overgelegde brief blijkt bovendien dat de medegedetineerde zich niet misleid heeft gevoeld.
Tot slot is benoemd dat er een advies van een forensisch financieel deskundige noodzakelijk is om de risico’s op recidive en/of vluchtgevaar in te kunnen schatten. De reclassering heeft echter positief geadviseerd in het kader van detentiefasering en meer in het bijzonder in het kader van re-integratieverloven. Inmiddels heeft de reclassering een nieuw advies uitgebracht, waarin de inspanningen van klager voor het treffen van een betalingsregeling met de bank uitvoerig staan beschreven. Bovendien is vanuit de gemeente […] aangegeven dat zij klager willen helpen met een schuldhulpverleningstraject.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
De vrijhedencommissie heeft het positieve advies bijgesteld en aangegeven dat zij met verweerder de zorgen deelt over de openstaande schuld van klager bij de bank. De vrijhedencommissie stelt het advies afhankelijk van de reactie van de bank op het betalingsvoorstel van klager. Ten tijde van de bestreden beslissing was er nog geen reactie van de bank. Inmiddels heeft verweerder kennisgenomen van de afwijzing van het voorstel door de bank. De bank stemt niet in met het voorgestelde bedrag. In een mailbericht van 21 maart 2023 aan klagers advocaat, verzoekt de bank klager volledige inzage te verschaffen in zijn vermogenspositie en toekomstige verdiencapaciteit en een reëel betalingsvoorstel te doen, rekening houdend met de omvang van de openstaande vordering.
In het eerste gesprek met de reclassering heeft klager geen openheid van zaken gegeven over de opgelegde verplichting tot het betalen van een schadevergoeding. Hij stelde dat er geen sprake was van een schuldensituatie, schadevergoeding of ontnemingsvordering en dat het gezin voldoende vermogen en inkomen heeft vanuit de eigen ondernemingen. Aangezien de reclassering niet de expertise heeft om de situatie van klager te kunnen beoordelen, adviseert zij een deskundige te consulteren. Navraag bij de reclassering over de term ‘forensisch financieel deskundige’ heeft uitgewezen dat hiermee een professional die zich bezighoudt met onderzoek naar financiële criminaliteit wordt bedoeld.
Voor zover klager betoogt dat hij geen ongeoorloofde bedrijfsmatige activiteiten heeft verricht in de inrichting, stelt verweerder dat hij mag afgaan op de informatie van de inrichting. De enkele ontkenning van klager levert geen reden op om aan de informatie van de inrichting te twijfelen. Uit de overgelegde stukken, het selectieadvies, de disciplinaire straf en het degradatiebesluit, blijkt dat klager heeft geprobeerd bedrijfsmatige activiteiten te ontplooien met een medegedetineerde, terwijl hij wist dat dat niet was toegestaan. Uit een uitgeluisterd telefoongesprek volgt dat klager heeft geprobeerd een gedetineerde te misleiden voor eigen financieel gewin. Voornoemde feiten, in combinatie met de aard en ernst van het gepleegde delict, vormen een contra-indicatie voor het verlenen van het beoogde verlof. Dat het gedrag van klager in de inrichting verder als gewenst wordt aangemerkt, maakt het voorgaande niet anders.
3. De beoordeling
Klager is sinds 12 april 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en negen maanden met aftrek, wegens onder andere oplichting. Daarnaast is hij ontzet uit het recht tot uitoefening van het beroep van statutair directeur voor de duur van negen jaren en negen maanden en dient hij een schadevergoeding van €7.019.544,79 (vermeerderd met de wettelijke rente) aan de bank te betalen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 juni 2024.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
De inhoudelijke beoordeling
Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om een bezoek te brengen aan zijn gezin. Het verzoek is afgewezen, omdat klager zich onvoldoende zou hebben ingespannen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. Daarnaast zou klager zich binnen detentie opnieuw schuldig hebben gemaakt aan oplichtingspraktijken.
Uit het dossier blijkt het volgende. Klager heeft bij brief van 23 november 2022 aangegeven dat hij de intentie heeft om, zodra hij buiten de inrichting een inkomen heeft, de schuld die hij bij de bank heeft te gaan aflossen. Op vrijdag 6 december 2022 heeft klager een brief naar de bank gestuurd, met daarin het voorstel dat hij (gelet op zijn maandinkomen van €180,-) per maand €25,- wil aflossen bij de bank en dat hij de bank opnieuw zal benaderen zodra hij een hoger inkomen heeft. Vanuit de inrichting is bevestigd dat klager die brief daadwerkelijk naar de bank verzonden heeft.
De beroepscommissie is echter van oordeel dat klager zich onvoldoende heeft ingespannen, door niet alle stukken aan de bank te overleggen (verzocht, dan wel op eigen initiatief). Alleen klager kan immers onderbouwen dat zijn financiële situatie op dit moment maakt dat hij de schadevergoeding niet (voor een groter deel) kan betalen. Daarnaast is van belang dat klager op 13 juni 2022 is gedegradeerd naar het basisprogramma vanwege ongeoorloofde bedrijfsmatige activiteiten en dat de reclassering financiën als een belangrijke criminele factor ziet en de risico’ s op recidive en/of vluchtgevaar niet voldoende kunnen worden ingeschat, zonder het advies van een forensisch financieel deskundige.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter